De levende aarde 6e jaargang no. 2, februari 1976 In de twintiger jaren typeerde een kartograaf de positie van de geodeet bij zijn poging zich een totaal beeld van de aarde te verschaffen, door deze te ver gelijken met de analoge positie van een mier op een ruig haardkleed. Een treffende typering voor de in die tijd zo aan het aardoppervlak gebonden mens, al was reeds lang bekend dat de vorm van dit oppervlak redelijk beschreven wordt door een om wentelingsellipsoïde. Bij meting van gebieden tot enkele tientallen kilometers in doorsnee heeft de geodeet - dan ook wel landmeter genoemd - weinig hinder van dit probleem. Misschien werd daarom dit type metingen als lagere geodesie geklassificeerd, aan de vormbepaling der aarde bleef de aanduiding hogere geodesie, of kortweg geodesie, voorbehou den. De ruigheid bij de eerste bepaald door natuur en reliëf en beïnvloeding van het landschap door de mens, bij de tweede meer in figuurlijke zin door ver nuftige theorieën over de correspondentie van pun ten op aardoppervlak en ellipsoïde en plaats, vorm en afmeting van mogelijke ellipsoïden. De aarde werd overwegend als star beschouwd, bewegingen van meetobjecten als uitzondering, zij moesten al groot zijn om met de maar zeer betrekkelijke meet- en rekenprecisie ontdekt te kunnen worden; de noodzaak van statistische beschouwingen werd zeker niet algemeen aangevoeld. Maar heden ten dage vervagen de grenzen tussen lagere en hogere geodesie, en ook bij het laatste gebied komt het natuurgebeuren sterker naar voren in de vorm van gedrag van aardkorst, zee en atmo sfeer. Meer dan vroeger moet de geodeet rekening houden met de speling in meet- en rekenresultaten, met de speling in verlangens en denkwijzen van de mens, met beweging en speling in beweging van het natuurgebeuren. Ongelijksoortige grootheden, daar om lijkt het van belang, waar mogelijk, een gedach- tenpatroon op te bouwen dat de geodeet enig hou vast geeft ten opzichte van al deze aspecten van een levende aarde. Als individu wil ik trachten een schets te geven van deze problematiek, mij ervan bewust zijnde dat speling in denkwijzen het individu de mogelijkheid van afwijking open laat. Ter inleiding nog een enkele opmerking over de mier, nu echter in zijn natuurlijke omgeving en ge zien als individu van een volk. Schakelen wij de uiteraard onmisbare koningin en haar partners uit, beperken wij ons dus tot de werksters, dan kan de aanduiding volk als een verzameling van gelijk soortige - maar niet gelijke - individuen beschouwd worden. Afweermechanisme, gedaante en localiteit onderscheidt het ene volk van het andere; een be schrijving van omstandigheden is noodzakelijk om een volk te herkennen. Interessant bij mieren zijn hun wegen, niet altijd zichtbaar, wel steeds weer gebruikt en dus aanwezig, en met speling in strak heid en breedte. Speling ook in markering van grenzen en hun territorium, afhankelijk van in teresse of van voelbare aanwezigheid van nabuur-, volken. Karakteristiek voor dit territorium, planten en bomen inbegrepen, is het voortdurend contact van de mier met zijn - weliswaar zeer ingewikkeld gebogen-territoriumoppervlak, de bruidsvlucht als uitzondering op de regel beschouwd. Afgezien van vliegtuigopnamen op hoogten klein ten opzichte van de afmetingen der aarde, is deze gebondenheid aan een soms grillig gebogen opper vlak evenzo kenmerkend gebleven voor het werk van de geodeet uit de periode vóór de jaren zestig, een periode afgesloten door de eerste lancering van 76 W. Baarda Voordracht ter gelegenheid van de 134e Dies van de Technische Hogeschool Delft op vrijdag 9 januari 1976. ngt 76 15

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 3