een kunstmaan. De in deze periode sedert het begin van de vorige eeuw verkregen en verwerkte enorme hoeveelheid waarnemingsuitkomsten heeft trouwens gemaakt dat het geodetische rekenmodel van de hedendaagse praktijk nog nagenoeg geheel geënt is op de inzichten uit die periode [1]. Hoe groot die invloed van kunstmanen of satellieten van de aarde op denkwijze en gezichtsveld van de geodeet moet zijn, laat zich illustreren door een ander voorbeeld uit de levende natuur, de vogels. Vogels, wel verbonden met, maar niet gebonden aan het aardoppervlak. Bron van ontspanning voor de geodeet in die gelukkige tijd van verkennings tochten te voet en per fiets, waarin intuïtie en erva ring nog niet opgevangen waren in de schijnbare objectiviteit van theorie en computervoorspelling. Blijvend de herinnering aan de massale najaarstrek, met vluchten over vaak onvoorstelbare lange af standen en op hoogten die de achtduizend meter kunnen overschrijden. Hoogten ruwweg duizend maal zo groot als de mier in zijn territorium zal kunnen bereiken. Eenzelfde verhoudingsgetal als geldt voor baanhoogten van satellieten ten opzichte van hoogten van bergtoppen die de geodeet voor zijn werk zou kunnen bestijgen. Met recht kan men spreken van beeldvorming van de aarde in vogel vlucht, al geschiedt de meting van de aarde via on bemande satellieten op een meer indirecte wijze. Stappen wij nu af van deze voorbeelden uit de levende natuur om een eerste beeld te schetsen van de benutting van zulk een satelliet door de geodeet. Teneinde grotere afstanden, zoals over oceanen, te kunnen meten zonder beperkt te blijven tot afstan den van 30-100 kilometer door het gebogen opper vlak van de aarde, gebruikt hij de satelliet als hulp- punt. De eerste methoden waren optisch-fotogra- fisch, de satelliet wordt vanuit een standplaats op aarde gefotografeerd tegen de achtergrond van sterren. Door de snelle beweging van de satelliet is benutting als hulppunt slechts zinvol als op meerdere standplaatsen gelijktijdig opnamen ge maakt worden. Het aantal wordt o.m. beperkt door meteorologische omstandigheden en kromming van hel aardoppervlak. Uit de gegeven stercoördinaten, die in feite ruimtelijke richtingen vastleggen, kan door interpolatie de richting van grondstation naar satelliet verkregen worden. Tijdmeting maakt oriëntering van deze richting mogelijk t.o.v. een met de aarde meedraaiend assenstelsel. Een gelijk tijdige meting in meerdere grondstations geeft een bundel richtingen. Herhaling bij een andere satelliet stand geeft de mogelijkheid uit twee of meer van deze georiënteerde richtingsbundels relatieve posities van de groep van deelnemende grondstations te be rekenen. Combinatie van meerdere van dergelijke elkaar gedeeltelijk overlappende groepen grond stations geeft een netwerk, dat zich over de gehele aarde kan uitstrekken. Een voorbeeld is het net werk gemeten en berekend door de geodetische dienst van de Verenigde Staten van Noord-Amerika in de periode 1966-1973. Stercoördinaten zijn in de loop der jaren bepaald uit metingen in een aantal, in onderlinge ligging nauwelijks bekende, astronomische observatoria, gebruik makend van de rotatie der aarde. De lange waarnemingsperiode, onregelmatigheden in bewe ging en rotatie van de aarde, alsmede invloeden van atmosfeer en eigenbeweging van sterren, beperken de operationele definieerbaarheid en daarmee de nauwkeurigheid van een stercoördinaat. Dit proces wordt in feite in omgekeerde volgorde herhaald bij het herleiden van satelliet-ster-richtingen tot een zelfde rotatiestand van de aarde. Zelfs tracht men voor al deze richtingen een soort absolute oriënte ring te verkrijgen t.o.v. een „vast" aan de aarde verbonden assenstelsel, een referentiestelsel dat niet aangewezen kan worden maar indirect via metingen gedefinieerd wordt, rekening houdend met een con tinu vervormingsproces van de aarde. Overziet men al deze factoren, dan lijkt een voorzichtiger uit spraak dat het oriënteringsproces van satelliet-ster- richtingen in hoofdzaak bijdraagt tot de stijfheid van netwerk of deelnetwerk. Daar een netwerk van richtingen geen lengteschaal kent, betekent deze uit spraak dat in hoofdzaak de vorm van het netwerk bepaald wordt. Ondanks de ingewikkeldheid van het rekenprobleem blijkt het mogelijk, bij ontlenen van een lengteschaal aan andere gegevens, de relatieve positie van grond stations met deze methode te bepalen met een standaardafwijking van 2-10 meter, over afstanden 16 ngt 76

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 4