van 5000 km dus van de orde 10~6. Op zichzelf een
formidabele prestatie, want het betreft zowel de
positie van grondstations langs het aardoppervlak
als loodrecht hierop en het geldt tevens voor punten
gescheiden door oceanen. Dit in tegenstelling tot de
pre-satelliet-geodesie, waar de bepaling van positie
loodrecht op het aardoppervlak dubieus was en
positiebepaling met een enigszins vergelijkbare pre
cisie langs het aardoppervlak beperkt moest blijven
tot continenten.
Eliminering van het beschreven oriënteringsproces
wordt bereikt door over te gaan op afstandmeting
tussen grondstations en satelliet met behulp van
steeds verder vervolmaakte laserinstrumenten, zoals
nu ook opgesteld in het observatorium voor satelliet-
geodesie van de THD te Kootwijk. Gemeten wordt
de tijd tussen uilzending van een zeer intensieve
lichtflits en de ontvangst na reflectie op de met spie
gels voorziene satelliet. Omrekening tot afstanden
geschiedt via de voortplantingssnelheid van het licht
in vacuum, met correctie voor invloeden van de
dampkring. Ook hier weer de noodzaak van gelijk
tijdige meting, nu in tenminste vier grondstations,
te herhalen voor meerdere satellietstanden. De
meetprecisie is hoog, maar correcties toch weer
voelbaar, de spinnepootachtige constructie van het
netwerk neigend tot singulariteiten in het reken-
proces, gelijktijdigheid van metingen belemmerd
door meteorologische omstandigheden.
Toch verwacht men voor de relatieve positiebepa
ling van grondstations op 5000 km afstand de stan
daardafwijking van IO-6 terug te kunnen brengen
tot 10"7 of nog minder, aangenomen dat de scher
pere operationele definiëring van meet- en reken-
proces niet beperkt wordt door de vraag in hoeverre
de in het netwerk gebruikte laserinstrumenten af
standen in zelfde lengte-eenheden kunnen leveren.
Veel minder afhankelijk van klimatologische fac
toren is de geodetische plaatsbepalingsmethode uit
radio-dopplermetingen, afgeleid uit een reeds veel
toegepaste navigatiemethode. Uit het gemeten ver
schil tussen de frequentie van het door de satelliet
uitgezonden signaal en de door de relatieve snelheid
van de satelliet t.o.v. het ontvangende grondstation
verschoven frequentie kunnen verschillen in afstand
tussen grondstation en satelliet berekend worden.
Gelijktijdige metingen in meerdere grondstations
geven weer de mogelijkheid stijve deelnetwerken te
formeren. Schattingen van de standaardafwijking
in relatieve positie zijn nog moeilijk te interpreteren
men noemt reeds 1 m, op 5000 km afstand dus
2- KT7.
In plaats van signalen van satellieten maakt men in
de laatste jaren ook gebruik van signalen van radio
bronnen in de ruimte, de quasars, opgevangen door
radiotelescopen zoals in Westerbork. Een radiogolf
wordt in twee, enkele duizenden kilometers uiteen
gelegen, grondstations ontvangen met een fase
verschil afhankelijk van de onderlinge afstand der
grondstations en van de richting van de radiobron.
Gebruik makend van atoomklokken in de grond
stations en rekening houdend met de rotatie der
aarde kan men uit - relatief kostbare - inter
ferentiemetingen gegevens omtrent de verbindings
vector van beide grondstations afleiden. In hoeverre
inschakeling van meerdere grondstations en radio
bronnen tot stijve netwerken kan leiden is nog on
duidelijk. Men verwacht relatieve positiebepaling
lot op enkele decimeters te kunnen realiseren.
De hier door een belangstellende toeschouwer ge
geven schets van enkele methoden uit de satelliet-
geodesie is beperkt tot zgn. geometrische methoden.
Deze werkwijzen zijn zeer geschikt om de wissel
werking van meet- en rekenproces te bestuderen en
geven tevens een goede basis voor de herinterpre
tatie van geometrische methoden in de klassieke
geodesie.
Gesproken werd over verschillende typen netwerken
in de zin van „stijve" netwerken. Elke waarneming
en daarmee de vector van alle waarnemingen van
een netwerk is op te vatten als een individu uit een
volk, zoals uit experimenten van beperkte omvang
blijkt. Het experiment geeft ook aanwijzing van de
beschrijving van zulk een volk door middel van de
kansrekening, de spreiding van individuen beschre
ven door een variantiematrix, als aanduiding van
precisie. De sprong van beperkt experiment naar
veelomvattende netwerkmeting geschiedt via beoor
deling van overeenkomst in meetomstandigheden.
Het netwerk opgebouwd en berekend uit de waar
nemingen moet dus ook als een individu uit een volk
ngt 76
17