principe te interpreteren als lengteverhouding- en hoekmeting per opstelpunt; de eerstgenoemde inter pretatie wijkt af van de huidige praktijk, maar sluit goed aan bij de eerder gegeven beschouwing over ruimtelijke netwerken. Men verliest dan echter de mogelijkheid een lengteschaal, evenals vermoedelijk een voldoende scherp gedefinieerde oriëntering via astronomische metingen, op dit ellipsoïdische net werk over te brengen. De enige reële oplossing lijkt punten van satellietnetwerken toe te voegen aan punten op een geocentrische ellipsoïde, op de wijze zoals eerder aangegeven, en de ellipsoïdische bere keningen op deze punten in te passen. Kwesties van onderlinge afstelling van netwerkruis zullen nog nader moeten worden bekeken, maar de conclusie is dat alleen satellietnetwerken de noodzakelijke basis kunnen geven aan het klassieke probleem van ellipsoïdische berekeningen en daarmee, alleen al in dit opzicht, onmisbaar zijn. Wellicht is de gegeven interpretatie van ellipsoïdische berekeningen eveneens van belang voor radioplaats bepaling op zee, ten behoeve van de mariene geo desie, met behulp van afstandverschilmeting t.o.v drie op de vaste wal staande zenders, al is deze methode door de relatief sterke netwerkruis minder gevoelig voor theoretische verfijningen. Deze analyse van ellipsoïdische berekeningen is nodig om de band te leggen met de landmeetkundige rekenmodellen in het platte vlak. Een directe ver binding met ruimtelijke systemen bestaat hier niet, omdat nog steeds als grondslag wordt gebruikt het nationale eerste orde terrestrische netwerk met zijdelengten van 25-40 km, in uitzonderingsgevallen groter. Veelal waren deze netwerken reeds lang vol tooid voor de eerste satellieten gelanceerd werden, voor Nederland omstreeks 1930. Meetgrootheden waren horizontale hoeken met enkele ver uiteen ge legen afstanden, een beperkt aantal astronomische waarnemingen verzorgde de oriëntering t.o.v. de noordrichting en gaf een bijdrage aan de klassieke methode van vormbepaling der aarde. Berekening kon alleen maar plaatsvinden op een redelijk bij het regionale deel van het aardoppervlak aansluitende ellipsoïde (in feite werd de stijfheid van het netwerk loodrecht op dit oppervlak aan de ellipsoïde ont- leend) waarbij het zwevende karakter hiervan nauwe lijks moeilijkheden gaf door de beperkte omvang van het netwerk. De netwerkruis kan ruwweg be schreven worden door een standaardafwijking in horizontale relatieve positiebepaling van 10-5'-10~6 van de puntafstand. De problematiek van het ellipsoïdisch rekenen kwam pas naar voren toen nationale netwerken samengevoegd werden zoals in West-Europa na 1950, nieuwe instrumenten afstandmeting op gro tere schaal mogelijk maakten, computers de reken- scherpte vergrootten en overwogen werd in hoeverre de netwerkruis door gegevens uit satellietnetwerken verbeterd kon worden. Voor toepassingen in de dagelijkse praktijk blijft men echter werken met de eenmaal vastgestelde ellipsoïdische resultaten van het nationale netwerk. Met verrassend grote zorgvuldigheid wordt nu de mathematische afbeelding van ellipsoïde in het platte kaartvlak bestudeerd, waarbij de overheersende positie van hoekmeting leidt tot de keuze van hoek- getrouwe of conforme kaartprojecties; in Neder land de stereografische. Voor kleine gebiedsdelen is het effect een verloop in vergroting van gebied tot gebied, met intern kleine en vaak te verwaar lozen vervormingen. Voor grotere gebiedsdelen kunnen de vervormingen sterk oplopen, correctie formules maken de berekening van elk gewenst effect mogelijk. De afbeelding geeft rechthoekige coördinaten van de eerste-orde punten in het kaartvlak. Netverdich- ting in fasen resulteert in een steeds toenemende puntdichtheid, puntafstanden nemen trapsgewijs af van ruwweg 10 km, 5 km en 1 km tot 100 m, waarna de opmeting van terreindetails volgt. Alle bereke ningen worden uitgevoerd in het kaartvlak, waarbij de uitkomsten van elke berekeningsfase om organi satorische redenen als onveranderlijke randgegevens voor de volgende verdichtingsfase worden gebruikt. In feite wordt dit verdichtingsproces door wijziging van terreindetails en verlies van puntmarkering steeds voortgezet dan wel partieel vernieuwd. Het effect is een lappendeken, waarbij keuze van rand gegevens uit vorige fasen niet altijd even zorgvuldig geschiedt. Men krijgt zo een gecompliceerd beeld: effecten 20 ngt 76

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 8