werk van de ingenieur op methodologische grond slag, met een toespitsing op de planologisch-juri- dische kant; begint daarmee in september (2 col leges over het probleemoplossen) en rondt zijn ver haal na de kerst af in nog eens 6 colleges. We doen ons best zoveel mogelijk gebruik te maken van eikaars stof. Van Mierlo verwijst vaak naar het door mij behandelde probleemoplossingsproces en modelbegrip, en ik pas bij de bespreking van m'n vaak erg abstracte materie voorbeelden uit de lagere landmeetkunde toe. Bij het college behoort ook nog een beperkt prakti- cum, waarin de studenten kennis maken met de ver schillende instrumenten, ook met de fotogramme- trische en gravimetrische (zelf heb ik tijdens m'n studie nooit een gravimeter in handen gehad!). Vaardigheid met meetmethoden en instrumenten wordt in het prakticum niet bijgebracht, dat wordt in het zomerkamp in beperkte mate nagestreefd. In het nu volgende wil ik een beschrijving geven van het door mij verzorgde deel van het college. Niet dat het door Van Mierlo behandelde deel niet interessant zou zijn (met name zijn colleges over de hogere geodesie verdienen ruimere bekendheid), maar ik ben wel van mening dat wat ik behandel minder gauw verwacht wordt in een „panoramisch over zicht" van de geodesie, en daarom wel een verant woording behoeft. 2 Het werk van de (geodetisch) ingenieur Bij het kiezen van een opzet voor mijn aandeel in het college heb ik me laten leiden door eigen er varingen en ervaringen van anderen. Door mijn werk voor de kadastrale ruilverkave- lingsdienst in de jaren 1969-1973 was ik me in toe nemende mate bewust geworden dat de ingenieur ontwerpend bezig is: hij ontwikkelt werkwijzen, procedures, instrumenten, die andere mensen zullen gaan toepassen. Op zoek naar een systematiek in dit werk stuitte ik op wat methodologische literatuur: „Methodologie" van De Groot, „Methoden van onderzoek" van Wijvekate (beter op het werk van de ingenieur afgestemd dan het boek van De Groot), en, op het terrein van de planologie „Urban and Regional Planning" van McLoughlin. Terug in Delft kreeg ik met stedebouwkundige studiegroepen te maken. In deze groepen werken vijfdejaars-studenten van verschillende disciplines een half jaar lang aan een planologisch onderzoek. Ik schrok toen ik ontdekte hoe weinig inzicht stu denten, die voor hun afstuderen staan, hebben in methoden van onderzoek en planning. Inventari seren lukt nog wel, maar o wee als ze aan de plan vorming toe zijn. En woorden als probleemstelling, doelstelling, hypothese kan je maar beter niet laten vallen. Verdere bronnen van inspiratie vond ik in discussies rond Posthumus en in de verhalen gehouden op het congres „Onderwijs en Onderzoek in de Geodesie". De studie zou gefundamentaliseerd moeten worden, kennis van details vermeden; studenten zouden algemene vaardigheden bijgebracht moeten worden, opdat ze na hun studie ook niet behandelde pro blemen tot een oplossing zouden kunnen brengen. Al deze zaken staan naar mijn mening voortreffelijk verwoord in een „Discussienota Herstructurering Onderwijs", die de TH Twente in 1970 uitbracht naar aanleiding van de voorstellen van Posthumus. Volgens deze nota zijn de hoofdtrekken van inge nieursgedrag: a. De ingenieur kan en wil wetenschappelijke methoden gebruiken voor het doorgronden en oplossen van technische, technisch-sociale, tech- nisch-organisatorische, technisch-economische en technisch-commerciële problemen. b. De ingenieur gaat ontwerpend te werk: hij geeft anticiperend vorm aan oplossingen en verant woordt de weg naar deze oplossingen met weten schappelijke methoden. c. De ingenieur is vooral vernieuwer. Hij moet in staat zijn snel door te dringen tot de essentiële vraagstukken in een complexe situatie en deze te vertalen in praktische doeleinden die hij creatief benadert. Daarbij moet hij, desnoods op grond van onvolledige of onvoldoende informatie, be slissingen kunnen nemen. Hij draagt verant woordelijkheid voor die beslissingen en moet opgewassen zijn tegen de twijfels die ermee samengaan. d. Beoefening van de technische wetenschappen betekent steeds toepassing van fundamentele wetenschappen. Daarbij gaan analyse en syn- ngt 76 48

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 10