hypothese dan bevestigd worden geacht? zo niet, dan moet een andere toetsingsopzet worden ont worpen; 6. uitvoering van een experiment, van handelingen in de werkelijkheid, met daaraan gekoppeld 7. observatie van wat er gebeurt; 8. toetsing van de hypothese, door te controleren of ook inderdaad gebeurt wat was voorspeld; 9. evaluatie, o.a. van de theorie waarop de hypo these mogelijk was gebaseerd. De hypothetisch-deductieve methode wordt door de geodeet weinig gehanteerd. Je kan hem bijvoorbeeld terugvinden in Van Mierlo's beschouwingen over deformatiemetingen, zie b.v. NGT 4 (1974) 10. Bij de opzet van de toetsing van een deformatie blijkt stap 5 uitermate belangrijk, anders kan je licht tot foute conclusies komen! In het college behandel ik ook nog het abstracte wiskundige denken (waarbij de werkelijkheid is uitgeschakeld), de integratie van de verschillende processen, en, heel belangrijk, wat de grenzen zijn van probleemoplossingsproces en hypothetisch- deductieve methode. 3.2 „In vakjes stoppen": de beschrijving van de werkelijkheid Het geodetische werk is, sterker dan veel andere ingenieursvakken, gericht op het maken van be schrijvingen van de werkelijkheid: numeriek, wis kundig, grafisch en, minder, verbaal. In het college probeer ik het beschrijven zo algemeen mogelijk te behandelen, zó dat zowel de meer instrumenteel mathematische kant, als de administratieve en kar- tografische kant tot hun recht komen, alles onder het motto ,,In vakjes stoppen" (zie afb. 4). In afb. 5, evenals de andere afbeeldingen overgeno men uit m'n dictaten, heb ik de hoofdlijn van mijn betoog weergegeven. Het proces, dat de ingenieur moet doormaken om tot beschrijving en daarop ge baseerde voorspelling te komen, is ongeveer als volgt (de nummering correspondeert niet met die in afb. 5): 1. bepaalde aannamen doen over de werkelijkheid (b.v. dat die bestaat, dat er zinvol over gepraat kan worden, dat er dingen en relaties onder scheiden kunnen worden, dat er bepaalde samenhangen zijn); dit alles behoort tot de metafysica; 2. constructie van een begrippenapparaat waarin je de werkelijkheid kunt beschrijven, keuze van een taal: woordentaal, wiskunde, beeldentaal; con structie van variabelen en meetschalen (nomi naal, ordinaal, interval, verhouding); 3. opstellen van voorschriften om de werkelijkheid in het begrippenapparaat af te beelden, con structie van instrumenten; hierbij gaat het om de empirische specificatie, operationele definiëring en instrumentele realisatie van begrippen en variabelen; 4. het waarnemen zelf: gewapend met begrippen apparaat, instrumentarium en voorschriften ga je de werkelijkheid vangen; hierbij blijkt dat de werkelijkheid in het algemeen niet één-één-duidig is af te beelden, wat oorzaken kan hebben in de werkelijkheid zelf, in het waarnemen, in de voorschriften en instrumenten of in het begrip penapparaat 5. onderzoek naar samenhangen. Tussen de in het begrippenapparaat afgebeelde verschijnselen kunnen allerlei samenhangen bestaan: a. functioneelals a optreedt, dan treedt ook b op (voorbeeld: veel natuurwetten, b.v. brekingswet van Snellius); b. met een zekere frequentieverdeling: als a op treedt, dan treedt met een bepaalde frequen tie ook b op. Afhankelijk van de meetschalen waarin de ver schijnselen zijn afgebeeld bestaan er verschillen de technieken om deze samenhangen op te INLICHT (lERERHElO?) GERICHTE OBSERVATIE Afb. 3. De hypothetisch-deductieve methode. Afb. 4. „In vakjes stoppen". ngt 76 51

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 13