C3
de huidige Gedeputeerde Staten. Tevens fungeerde
de Kamer als adviescollege voor de Staten-Generaal
of de Raad van State, die de aan hen gerichte re-
questen betreffende de Meijerij in hun handen
stelde. Mede behoorde tot hun taak de uitgifte van
onontgonnen percelen, z.g. steriele gronden, die de
Domeinen in eigendom had, maar waarvan het ge
bruik aan de ingezetenen toekwam. Ook assisteer
den twee Leenmannen de Raad en Rentmeester
Generaal bij de grote schouw en het afpalen van de
limieten tussen de dorpen.
Na 1684 bestaat de Kamer uit drie leden maar bij
gewichtige zaken werd ook het advies van derden
gevraagd (meestal twee of drie van de oudste advo
caten). Ze worden extra-ordinaris leenmannen ge
noemd en ontvingen hun commissie van de Raad
van State.
Voor het advies op de „Memorie van wesentlijke
bezwaren" trok de kamer mr. C. van Breugel4 aan,
secretaris van 's-Hertogenbosch en ontvanger der
gemene middelen van twee kwartieren der Meijerij.
Van deze zeer bekwame man zijn de memorie en
consideratiën betreffende het hem opgedragen on
derzoek rakende de verandering van 's Lands lasten,
een verhandeling over de beden, verpondingen en
gemene middelen alsmede verschillende staten van
taxaties van huizen, meestal in handschrift, be
waard gebleven.
Van Breugel begint zijn onderzoek met het exami
neren van de kohieren, om te kunnen nagaan in
welke plaatsen de landerijen al dan niet opgemeten
moeten worden.
Van enige plaatsen zijn de kohieren in orde, de
grootte der percelen is volgens de Regenten juist.
Waarom zij dat zo stellig konden beweren is niet
meer na te gaan. Zo wordt van Lierop gezegd: ,,de
percelen zijn in dit quohier begroot, en Regenten
zeggen dat die maat overeenkomt met het maat-
boek A° 1680 geformeertAlsof er in 100 jaar
geen veranderingen zouden hebben plaats gevonden!
Van Someren wordt vermeld: „Regenten vertrou
wen zeker dat de percelen de grootte hebben als op
't quohier, omdat in vroeger tijden de meeting drie
maal door bijzondere landmeeters is geschied en
de beste(!) aangehouden is
Asten: „In dit quohier zijn de landerijen wel begroot
.25'-
dog volgens zeggen van Regenten op aangeven van
Geërfdens en niet na de opmeting van een geswoore
landmeter."
Erp: „Aldaar is de maat der percelen niet bekend
als bij eenige weinige."
Schijndel: „De perceelen zijn in dit quohier niet
begroot: A° 1699 zijn de Landerijen aldaar afge-
meeten, dog Regenten zeggen niet te kunnen na
gaan, wie daar van Eijgenaren zijn."
Blaarthem: „is een maatboek van den Landmeeter
Michiel Suijkers A° 1732 en schijnt het zelve met het
quohier wel overeen te komen
Bergeyk, Borkel, Riethoven, Westerhoven en Schaft:
„In alle deeze quohieren, die in zeer slegte staat zijn,
vind men een groot aantal perceelen onbegroot,
zodat Regenten het getal der Landerijen niet hebben
kunnen opgeeven. A° 1764 zijn de Teullanden te
Borkel opgemeten en is toen bevonden dat de
maat met het quohier wel verschilde, maar er is
egter geen verandering in het quohier gebracht."
„Dat van Ooste/beers is (in) een zeer slegte staat,
een meenigte percelen onbegroot".
„Boxtel is een quohier waar in de maat van verre de
meeste perceelen niet bekend is."
Gansoyen: „Regenten denken dat de Landerijen
aldaar kleiner zijn als op het quohier bekend zijn".
Venloon op Zand: is een behoorlijke legger,
SS/
S&S
.Ag*
S 12
S. IS
'o~-/rz. -2. .si
ss. .-.
^3*S: r JkO
SÓ 30 S SS.
-2. SS C. 3C
ssf
2Jt7- 0- JCSt^_ S
Hid J-*
SXS/y/l/
s. 4 S Sy Sc
Mc 2 W -
<P. sf.O So - - 23*2 j/.
C 71/
S2c 7
✓V. S7
■2 S4- S4
c«-*
sas 2 3(? c js
Sao 2o
<2 M O 30 23*2 r7 j
Fig. 1. Bladzijde uit liet model-Boomboek geformeerd door
Van Breugel.
60
ngt 76