voor de natuurterreinen en het alomvattende land
schap.
Wat in de vorige alinea staat lees ik niet in de nota,
maar verzin ik zelf. Het werk moet gedaan worden
door mensen, ook geodeten, nu in projectverband.
Samen zullen zij de plannen moeten maken, op
aanwijzing van en in overleg met de landinrichtings
commissie en de direct betrokkenen.
3 De planvorming
De planvorming is, in vergelijking met de Ruilver-
kavelingswet, aanmerkelijk ingewikkelder gewor
den.
Allereerst is er de afstemming van het landinrich
tingsprogramma (zeg maar het vroegere rapport
ex art. 34) en het landinrichtingsplan op het streek
plan. Bij dit werk in de voorbereiding zal er een
nauwe samenwerking nodig zijn tussen landin
richtingscommissie, projectbureau en Provinciale
Planologische Dienst.
Verder moeten landinrichtingsplan en bestemmings
plan op elkaar worden afgestemd. Hoe dat moet ge
beuren maakt par. 2.5 van de nota niet zo erg duide
lijk. Het is ongetwijfeld verre van eenvoudig.
Tot het landinrichtingsplan behoren o.a. het plan
van wegen en waterlopen en het landschapsplan, net
zoals in de Ruilverkavelingswet. Nieuw is het
begrenzingenplan. Anders dan de beschrijving op
blz. 61 van de nota suggereert omvat dit plan naast
de begrenzingen van de wegen en waterlopen en
andere openbare voorzieningen ook de grenzen van
de beheersgebieden. Op blz. 44 wordt gesteld dat in
deze gebieden de overheid bereid is beheersovereen
komsten te sluiten. Duidelijk wordt hierbij aange
geven, dat een gedetailleerde regeling van het be
heer door de gebruikers slechts in het kader van het
plan van toedeling kan plaatsvinden. Wat de plaats
van het landschapsplan in dit geheel is komt echter
niet duidelijk uit de verf.
Het plan van toedeling. In het voorstel voor een
procedureschema, bijlage 5, is dat nog ongeleed
opgenomen, in de globale weergave, bijlage 6, is het
in tweeën gesplitst, nl. in een gebruiksindelingsplan
en het plan van toedeling in engere zin. Op blz. 43
van de nota wordt deze splitsing verantwoord. Veel
belanghebbenden voelen het als een gemis dat zij
niet vroeg in de procedure weten waar en hoe zij
terecht zullen komen (de plannen zijn, met andere
woorden, te vaag en abstract). Ook is het voor de
uitvoering van kavelinrichtingswerken in directe
aansluiting op de infrastructurele werken gewenst
dat de kavelindeling bij benadering bekend is.
Daarom wordt nu gedacht over een gebruiksinde
lingsplan, volgend op het wegen- en waterlopenplan
(waarom niet gelijktijdig met dit plan opgesteld?) en
voorafgaand aan het zeer gedetailleerde plan van
toedeling.
Ik juich deze ontwikkeling toe: 8 H-potlood en gra-
veernaald worden aangevuld met viltstift en mis
schien wel lichtpen. Inspraak wordt soepeler: we
kunnen de zaak nog makkelijk veranderen. Maar er
worden wèl verwachtingen gewekt die niet altijd
waar gemaakt zullen kunnen worden.
Er kan gewerkt gaan worden met alternatieve plan
nen, waarin de belangen van landschap en land
bouw op verschillende wijzen tegen elkaar worden
afgewogen, waarin ook alternatieve ontsluitings
patronen een rol kunnen spelen (het laatste dan wel
in afwijking van de voorgestelde procedure).
De belangen zullen naar mijn overtuiging juist
moeten worden afgewogen op dit niveau, van
individueel perceel, individueel bosje en individuele
belanghebbende, vooral in de landschappelijk waar
devolle gebieden, en welke zijn dat niet. In het ge
bruiksindelingsplan (het woord is veelzeggend:
waarom niet eigendomsindelingsplan?) worden de
beslissingen genomen, over de toekomst van de be
drijven en over de toekomst van het landschap.
Het plan van toedeling krijgt volgens de nota een
overwegend administratief karakter, in tegenstelling
neem ik aan tot het ontweip-karakter van het ge
bruiksindelingsplan, dat zal dienen als grondslag
voor besluitvorming. Ten onrechte heeft men in de
schema's op blz. 66 en 67 het gebruiksindelingsplan
(en ook andere procedure-onderdelen) weerge
geven als een produkt van administratieve hande
lingen. Dat is het niet, het is een zaak van belangen
afweging, van vormgeving, van creativiteit, dus van
planvorming, van werken met de viltstift.
Wie neemt die viltstift op?
84
ngt 76