terende invloed van de vrije prijsvorming waardoor
de betekenis van alle waarde-elementen naar hun
gewicht aan de orde komt, gericht op de natuur
lijke meest waardevolle - en mogelijke - bestem
ming. Zodra de prijsvorming beperkt wordt, zijn
willekeurig een aantal positieve en negatieve waar
de-elementen uitgeschakeld. Het is niet doenlijk na
te gaan of de vast te stellen gebruikswaarde wel de
optimale waarde voor het betreffende gebruik is.
Evenmin, of de kans van ander gebruik, vroeger of
later aanleiding zal geven dat de zgn. huidige ge
bruikswaarde zal depreciëren, doordat daarvoor
noodzakelijke investeringen slechts met mate of niet
zullen worden gedaan i.v.m. de slechts korte tc ver
wachten gebruiksduur. Optimaal gebruik van de
grond wordt aldus belemmerd.
b. Zodra de gebruikswaarde lager is dan de werke
lijke of verkoopwaarde wordt in de onteigening
een waardedeel aan onteigende onthouden, dat
hem buiten onteigening - in beginsel - ten deel
zou vallen.
Dit is een ernstige tot grote ontevredenheid aanlei
ding gevende omstandigheid, juist waar onteigende
zijn gehele economische potentie nodig heeft voor
aanpassing aan de gevolgen. Is eenmaal het goed tot
onteigening aangewezen, dan is daarmede het
eigendom belast met de gedeprecieerde gebruiks
waarde. Tekort wordt gedaan aan het uitgangspunt:
recht op vergoeding van de waarde, nu deze is be
perkt tot een deel.
c. De grondmarkt wordt verstoord, er komen
2 grondprijzen, één binnen en een buiten ont
eigening, de mobiliteit op de grondmarkt wordt
ernstig gehinderd, er zullen ondernemingsvormen
voor grondeigendom en -exploitatie pogen te ont
staan, die de bezwaren opvangen en eraan tegemoet
komen. Ernstig betwijfeld moet worden of het
merendeel van de eigenaren, gebruikers en andere
belanghebbenden bij de grond, met het nieuwe voor
schrift zullen zijn gediend en bereid zullen zijn de
nieuwe waarderingsregel te aanvaarden. In elk geval
zal bij uitvoering sprake zijn van een onvolledige
vergoeding van schade bij onteigening, welke schade
zonder onteigening niet en door niemand zou wor
den geleden. Deze omstandigheid ondergraaft de
rechtszekerheid en doet ernstig tekort aan de nood-
zakelijke rechtsgelijkheid en te betrachten billijk
heid. De maatregel is bovendien allerminst doel
matig. Er zullen nieuwe vormen van grondexploita
tie ontstaan, die, met dezelfde zo niet ernstiger na
delen voor de thans direct betrokkenen, kans zullen
zien zich het verschil tussen de gebruikswaardeen
werkelijke waarde te doen toevallen.
d. Het merendeel van de niet-stedelijke, in rendabel
gebruik zijnde grond is agrarische grond met ge
ring rendement en leidende tot relatief goedkope -
met geringe kapitaalslasten bezwaarde - landbouw-
produkten. De eigenaar-gebruiker, de boer in het
algemeen, is een hard werkende, veel voor de ge
meenschap ter beschikking stellende ondernemer,
historisch gewend en bereid genoegen te nemen met
een eenvoudige levenswijze en bescheiden inkom
sten. Indien de ontwikkeling van de samenleving en
het economisch gebeuren met zich brengt dat hij zijn
plaats en de grond aan welke hij verknocht is moet
opgeven, is het een gerechtvaardigd verlangen dat
hij daarvoor compensatie krijgt en zich voor zijn
verdere leven op geëigende - niet onnodig benarde -
wijze kan aanpassen.
Een volledige vergoeding van de werkelijke of ver
koopwaarde kan hij dan terecht verlangen. Een
waarde gelimiteerd tot de toevallige waarde in be
staand gebruik is ontoereikend. Een betreffende
wetsbepaling zou onrecht doen.
e. Grond dient naar geschiktheid, bestemming en
waarde zo optimaal mogelijk gebruikt te wor
den. Het Nederlands economisch leven is indivi
dueel en collectief, plaatselijk en landelijk gebaat
met een goed functionerende grondmarkt en zeker
heid van rechtspositie en gelijke behandeling. Volle
dige vergoeding van schade ingeval van ont
eigening op basis van het vigerende, in de loop der
jaren ontwikkelde stelsel van wets- en spelregels
leidt tot billijkheid, doelmatigheid, en in wezen tot
niet ontevreden aanvaarden van eventueel onver
mijdelijke afstand van grond in het algemeen be
lang. De maatschappelijke verhoudingen zijn daar
op ingesteld; het schijnt dat deze verhoudingen niet
nodeloos mogen worden verontrust.
f. Een niet onbelangrijk aspect is voorts dat het
zeer de vraag is of in de toekomst de woning
bouwverenigingen en corporaties er nog in zullen
78
ngt 76