jecten de basis gelegd voor een planologische uit
werking, iets wat vele gemeenten en de meeste pro
vincies vaak heel doeltreffend vonden en trouwens
nog vinden. Slechts in zeer gecompliceerde situaties
als ruilverkaveling Geestmerambacht, ruilverkave
ling IJmond en Mergelland werd het streekplan
vooropgesteld. Nu de 2e nota R.O. als royale wel-
vaarts-verdelende visie is opgevolgd door de oriën
teringsnota met een zuinige welzijnsverdeling, zien
we de contouren van de uitwerking daarvan in het
derde deel, mag ik zeggen laatste nota reeds vaag
vóór ons.
De gebundelde sectorenstrategie met de maat
schappelijke belangen als grondslag zullen worden
afgewogen tegen de gebundelde facetstrategie van
de maatschappelijke werkelijkheid. Alsof belangen
geen werkelijkheid zijn en de werkelijkheid geen
belangen kent.
Met deze sectoren en de facetten als schering en
inslag zal de R.O. een tapijt weven dat op Neder
land past, uiteraard in goed overleg met haar om
geving: E.E.G. - de wereld. Voorzover dit tapijt
nog een vliegend tapijt zou zijn, zullen structuur
schema's voor de verschillende sectoren en vooral
het structuurschema voor landinrichting dit tapijt
strakker met de aarde verbinden. De provinciale
vertaling in het streekplan zal daarbij aan de
touwtjes trekken.
Dan krijgen we echter de hoogst merkwaardige
situatie dat het bestemmingsplan, het enige plan
dat de burger bindt en een beroepsprocedure tot en
met de Kroon kent, via eventuele aanwijzing door
de Provincie, zou kunnen worden gewijzigd ten
behoeve van het Landinrichtingsplan. Hier zweeft
het landinrichtingsplan gevaarlijk tussen streek- en
bestemmingsplan met een tijdrovende procedure.
Een conflict tussen twee plannen die beide afgeleid
dienen te zijn van het streekplan.
Mij dunkt dat er nog wel wat aan de Landinrich
tingswet of Wet op R.O. moet worden gesleuteld
om deze aanpassing vlot te laten verlopen.
Er van uitgaande dat aanvragers met achterban bij
het ontwerpen en uitvoeren van een landinrichtings
project duidelijk moeten weten waar ze aan toe zijn,
hetgeen de snelheid van handelen tevens zou bevor
deren, ware het volgende te overwegen.
1. Maak de spilfunctie die het streekplan krijgt,
hard door er een Rijksgoedkeuringsprocedure
aan te verbinden. Dit kan plaats vinden binnen
het kader van de ruimtelijke structuurschets voor
landelijke gebieden zonodig terzijde gestaan door
Landelijke Structuurschema's.
Hard in de zin van doelstellingen en begren
zingen met duidelijke marges voor uitwerkings
bevoegdheden van Gedeputeerde Staten in het
kader van eventuele landinrichtingsplannen.
Ontwerp en vaststelling ware aan zo kort moge
lijke tijdslimiet te binden. Zonodig te realiseren
door inschakeling van ingenieursbureau. Bij de
bestemmingsplannen ware in gelijke zin te han
delen, waarbij de uitwerkingsbevoegdheid in
principe ondergeschikt zou moeten zijn aan het
landinrichtingsplan in samenhang met streek
plan.
2. Vele tijdrovende toetsingen en inspraakproce
dures die nu aan het Landinrichtingsplan toege
dacht worden zouden op deze wijze overbodig
zijn althans zich beperken tot de uitwerking
binnen de marge.
Hiernaast zou ik ook willen pleiten om de vast
stelling van het volgordeschema, het landinrich
tingsprogram en plan door de C.L.C. uniform te
regelen, door slechts andere commissies o.a.
R.P.C. in te schakelen indien door één der
Kroonleden overwegende bezwaren worden ge
maakt.
Zeer belangrijk vind ik ook de noodzakelijke af
stemming van de verschillende wetten op de Land
inrichtingswet en omgekeerd.
Gezien de aard van de Landinrichtingsplannen en
de vele toetsingswaarborgen (overheidscontrole)
waarmede zij is omringd op alle niveaus, moeten
mijns inziens in de Landinrichtingswet ontheffings
bepalingen worden opgenomen b.v ten aanzien van
aanleg-en ontgrondingsvergunningen, I-jarige ver
pachting, het sluiten van beheerscontracten met
pachters, doorberekening pacht enz.
Tenslotte ben ik van mening dat planwijzigingen
slechts kunnen worden doorgevoerd op initiatief
van de Landinrichtingscommissie.
94
ngt 76