bevorderen in plaats van de al te gemakkelijk te
realiseren uitbreiding van kleine kernen. Leest men
nu in de overigens voortreffelijke Verstedelijkings-
nota het hoofdstuk over het instrumentarium, dan
valt het op, hoe zeer de nadruk wordt gelegd op een
inventarisatie van de veelheid van facetmatige en
sectorale beleidsinstrumenten van de verschillende
departementen, provincies en gemeenten, met daar
aan verbonden de toch ietwat vroom aandoende
wens dat deze alle zullen samenstemmen op basis
van ad hoe te maken beleidsafspraken. Het lijkt op
een orkest zonder dirigent, waarbij de orkestleden
op bilaterale basis proberen af te spreken, hoe zij
de verschillende partituren ongeveer gelijktijdig ten
gehore zullen brengen. Gelukkig zit er in zo'n geval
al vrij gauw niemand meer in de zaal, zodat zij
ongestoord hun gang kunnen gaan, maar bij de
verstedelijking is dat wel even anders. Zelfs de ge
dachte van een basisakkoord voor de realisatie van
groeikernen e.d. heeft men in de Verstedelijkings-
nota weer losgelaten.
Stelt men hier tegenover de Interimnota met daarin
de aankondiging dat de in het najaar verschijnende
structuurschets voor het landelijk gebied meteen
vergezeld zal gaan van een ontwerp-Landinrichtings-
wet, dan is het verschil toch wel frappant. Trouwens,
al even opvallend is het onderscheid, als men de
situatie van de Randstad vergelijkt met die van het
Noorden des Lands waar het Integraal Structuur
plan voor een deel van het gebied meteen een opera
tioneel vervolg krijgt in de vorm van de Herinrich-
tingswet voor Oost-Groningen en de Gronings-
Drentse Veenkoloniën. De Verstedelijkingsnota en
structuurschets richten het zwaartepunt van het ver-
stedelijkingsbeleid op de Randstad, maar van een
herinrichtingswet voor dit toch ook niet onaanzien
lijke landsdeel is vooralsnog geen sprake. Achteraf
gezien betreur ik het destijds in 1969 1 niet meteen
gepleit te hebben voor een algemene Stadsinrichtings-
wet in plaats van voor een aparte Stadsvernieuwings-
wet die er nu uiteindelijk zal komen. Want het is
niet meer dan gezichtsbedrog te menen - wat ik des
tijds meende - dat het stadsuitbreidingsprobleem in
juridische zin al opgelost was met het naoorlogse
uitbreidingsplan en het daarop volgende bestem
mingsplan. Zolang het alleen ging om de inhaling
van het kwantitatieve woningtekort, kon men dit
nog enigszins volhouden, omdat steden en dorpen
toen in zekere zin maar raak konden bouwen, daar
waar zich de mogelijkheden voordeden. Dat is nu
anders geworden, omdat het accent nu komt te
liggen op de inhaling van het kwalitatieve tekort,
niet alleen bij de stadsvernieuwing, maar ook - in
combinatie daarmee - bij de stadsuitbreiding.
Vooral bij de realisatie van groeikernen en groei
steden.mede ter opvanging van het vertrekoverschot
uit de grote steden in verband met stadsvernieuwing,
doen zich soortgelijke coördinatieproblemen voor
als bij bijv. de herinrichting van Oost-Groningen en
de Veenkoloniën, waar ook zeven Ministers, twee
provincies en talrijke gemeenten en waterschappen
te pas moeten komen aan de voorbereiding en uit
voering van een herinrichtingsprogramma voor een
gebied van 130.000 ha met 275.000 inwoners, met
daarop aansluitende herinrichtingsplannen voor de
verschillende deelgebieden. Wat zou meer voor de
hand liggen dan het gehele gebied van de Noorde
lijke Randvleugel van de Randstad op soortgelijke
wijze aan te wijzen als stadsinrichtingsgebied, onder
vaststelling van een op streek- en structuurplannen
steunend stadsinrichtingsprogramma door de be
trokken Ministers, provincie en gemeenten ge
zamenlijk, waarop dan stadsinrichtingplannen
voor de verschillende deelgebieden - uitbreidings-
en vernieuwingsgebieden - zouden kunnen volgen.
Iedere betrokken overheid zou uit zo'n gecoördi
neerde planningen uiteraard financiering haar eigen
aandeel in het geheel van de uitvoering kennen.
Ook dan nog zou de coördinatie in de praktijk
moeilijk genoeg zijn, maar men zou in ieder geval
een juridisch, financieel en organisatorisch kader
hebben voor die coördinatie en dat is al een gewel
dige sprong voorwaarts. Zonder zo'n coördinatie
kader zal er - vrees ik - van de structuurschets voor
de verstedelijking evenmin veel terecht komen als
er van de structuurschets voor het landelijk gebied
iets terecht zou komen zonder een inrichtings- en
beheerswetgeving met het daarin vervatte kader.
En dat brengt mij dan weer terug bij de relatie tot
1 Bouwrecht 1969, blz. 406^413 en 573-577, 1971 blz. 702-
725, 1972 blz. 82-86.
ngt 76