nieuwe, dan wel het meer geschikt maken voor be
staande doeleinden.
In dat „projectgewijs" zit dan blijkbaar de clou,
want dat zou wijzen - hoewel ik het er niet in kan
lezen - op het in onderlinge samenhang verwezen
lijken van de doelstellingen voor een bepaald ge
bied. Kortom, slechts de zgn. multifunctionele land
inrichting zou onder de definitie van landinrichting
en dus onder de Landinrichtingswet vallen en dus
niet afzonderlijke inrichtingsmaatregelen voor één
bepaald doel, zoals verbetering van de waterbe
heersing door waterschappen, verbetering van de
ontsluiting door gemeenten, reservaatvorming en
veiligstelling van natuurgebieden door overheid en
particuliere organisaties, landschapsverzorging en
agrarische verbeteringen door grondeigenaren en
gebruikers. De Commissie is zelf echter allerminst
consequent, want op blz. 12 brengt zij de ruilver
kaveling bij overeenkomst met haar enkelvoudige
agrarische doelstelling wel degelijk onder het begrip
en de regeling van de landinrichting. Zit het hem
dan toch in het begrip ruilverkaveling waar de Com
missie maar geen afstand van kan doen, zelfs niet
bij de thans toegevoegde figuur van de herinrichting
die in feite niets anders is dan een ruilverkaveling
met ingebouwde onteigening?
Hoe dat zij, door deze beperkte opvatting omtrent het
begrip landinrichting houdt de Commissie heel wat
afzonderlijke inrichtingsmaatregelen van het lande
lijk gebied buiten de toekomstige wet, stellende op
blz. 9 dat die op minder gecompliceerde wijze door
de geëigende publiekrechtelijke lichamen of door
particulieren kunnen worden genomen en vaak de
voorkeur verdienen
- indien het gaat om de behartiging van niet-
afhankelijke doelstellingen en
- indien de urgentie van een specifieke maatregel
groot is.
Wat het eerste betreft zou ik willen opmerken dat
doelstellingen in de zin van bestemmingen nooit on
afhankelijk van elkaar zijn en daarom op zijn minst
in een bestemmingsplan of anderszins behoren te
worden afgewogen. De uitvoering kan dan, mede
op basis van dat plan, ook afzonderlijk geschieden,
tenzij de samenhang van doelstellingen ook daar
voor te groot is of een gecombineerde uitvoering
om andere redenen meer doelmatig voorkomt. Ook
gemeenten en waterschappen moeten tot zo'n ge
combineerde uitvoering het initiatief kunnen nemen.
Bij afzonderlijke uitvoering zijn er trouwens even
goed coördinatieproblemen, bijv. wat betreft de
toelating van waterschapswerken krachtens het be
stemmingsplan.
Waar ik bezwaar tegen zou willen maken is, dat het
aantal vormen van landinrichting in de wet beperkt
zal blijven tot wat in wezen allemaal toepassingen van
ruilverkaveling zijn: verschillende soorten ruilver
kavelingsovereenkomsten, verschillende soorten
wettelijke ruilverkaveling en - tenslotte - de her
inrichting als combinatie van ruilverkaveling en
onteigening. Wat geheel ontbreekt is een vorm van
landinrichting enkel op basis van aankoop en ont
eigening. Wanneer het om de herinrichting van een
heel gebied op deze basis gaat, bijv. een openlucht
recreatieproject of een herbebossing, dan moet deze
vorm ook onder de Landinrichtingswet kunnen
worden uitgevoerd, met het streekplan of een struc
tuur- of bestemmingsplan als planologische grond
slag. Trouwens, een speciale regeling van de aan-
passingsverkaveling in verband met grote civiel
technische projecten lijkt mij, zolang een algemene
Inrichtingswet ontbreekt, eveneens noodzakelijk, al
was het alleen vanwege de kosten die in dat geval
integraal behoren te worden vergoed, behoudens
eventuele waardevermeerdering.
Ook in het rapport van de Werkgroep Landinrichting
van het Landbouwschap wordt voor deze beide
landinrichtingsvormen gepleit. Ik betreur het in het
algemeen dat de Commissie zo weinig openbaar
rekenschap heeft gegeven van dit rapport, terwijl
de invloed ervan op de eigen Nota juist zo sterk
bespeurbaar is. Ik heb er alle begrip voor, dat
departementale heren - anders dan universitaire -
niet gebukt hoeven te gaan onder een wetenschappe
lijke verantwoordingplicht naast hun ambtelijke,
maar iets minder gebruik van dit hoge privilege
zou hier de zaak ten goede zijn gekomen. Waarom
- om een ander voorbeeld te noemen - geen stand
puntbepaling omtrent het voorstel van de genoemde
Werkgroep inzake de mogelijkheid ruilverkavelings
overeenkomsten algemeen verbindend te doen ver-
106
ngt 76