klaren, wanneer 90% van de eigenaren en pachters in een bepaald gebied daarmee instemt? Meer moeite heb ik in dit verband met het feit, dat de Commissie niet heeft verantwoord, hoe zij is ge komen tot het onderscheid tussen ruilverkaveling enerzijds en wat zij herinrichting en de Werkgroep reconstructie noemt anderzijds. In het rapport van de Werkgroep Landinrichting was voorgesteld de grens tussen ruilverkaveling met stemrecht en re constructie zonder stemrecht daar te leggen, waar meer dan 10% van de grond - maximaal 5% via toewijzing en 5% via onteigening - nodig is voor niet-agrarische doeleinden. Zonder argumentatie nu reserveert de Commissie de 5% toewijzing (incl. wegen en waterlopen) uitsluitend voor de ruilver kaveling en de onteigening uitsluitend voor de her inrichting. Alsof onteigening van een aantal eige naren en gebruikers een absolute belemmering voor stemrecht van de overigen zou zijn. Ik weet wel, dat de Commissie ook de aanwijzing van beheers gebieden bij de hantering van dit onderscheid wil betrekken, maar dat maakt voor mij de zaak zeker niet overtuigender, omdat het sluiten van beheers overeenkomsten, althans vooralsnog, bij uitstek een zaak van vrijwilligheid moet blijven, waar het stem recht zich dus heel goed mee verdraagt. Ik blijf verre de voorkeur geven aan het aan de hand van objec tieve criteria maken van onderscheid tussen ruil verkaveling en herinrichting. Mijn conclusie luidt dat de Commissie het begrip landinrichting enerzijds wat te beperkt heeft opge vat, waardoor met name ook aan gemeenten en waterschappen onvoldoende mogelijkheden worden geboden om van de Landinrichtingswet op eigen initiatief gebruik te maken, en anderzijds dit begrip heeft opgesplitst in een aantal landinrichtings- vormen die in het ene geval te scherp en in het andere te weinig scherp van elkaar zijn afgebakend. Te scherp bij het onderscheid tussen ruilverkavelings overeenkomst en wettelijke ruilverkaveling, want ik zie niet in waarom men daarbij ineens moet overgaan van 100% instemming naar 51%, en te weinig scherp bij dat tussen ruilverkaveling en herinrichting. Dit laatste komt ook naar voren bij ngt 76 4 De verhouding tot de ruimtelijke ordening In feite moet de landinrichting op drie bestuurlijke niveaus kunnen aanhaken bij de ruimtelijke orde ning. Vanwege de regionale schaal waarop die in richting speelt, kan men daarbij, zoals ook de Werk groep van het Landbouwschap deed, het accent leggen op het streekplan. Maar dat betekent nog niet, dat de landinrichting nu helemaal aan het streekplan, althans aan het provinciale niveau, moet worden opgehangen. Naar mijn mening gebeurt dat in de Interimnota toch wat te veel. De herinrichting wordt, behoudens dringende redenen, zelfs geheel aan de vaststelling of herziening van een streekplan gekoppeld en de ruilverkaveling inzoverre, dat Pro vinciale Staten bij strijd met of afwezigheid van een streekplan met de ruimtelijke implicaties ervan moeten instemmen. Naar beide kanten gaat mij dit te ver. Met de Werkgroep Landinrichting ben ik van mening dat een herinrichtingsgebied ook op rijksniveau met inschakeling van de Staten-Generaal moet kunnen worden aangewezen, zoals in feite bij Midden-Delfland en Oost-Groningen/Veenkoloniën gebeurt. En ik zie niet goed in, waarom Provinciale Staten zonder meer moeten instemmen met de ruimtelijke implicaties van een ruilverkaveling bij afwezigheid van een streekplan, aannemende althans dat er van strijd met het wel aanwezige bestemmings plan geen sprake is. Ook de verhouding tot het bestemmingsplan is naar mijn mening niet bevredigend geregeld, noch in positieve noch in negatieve zin. Wat de positieve verhouding betreft heb ik er al op gewezen dat nergens aansluiting is gezocht bij het bestemmings plan, noch wat de stadsinrichting noch wat vormen van landinrichting aangaat, die op dat plan kunnen steunen. Aan de andere kant wordt ten aanzien van ruilverkaveling en herinrichting een te grote bete kenis aan het bestemmingsplan toegekend, in geval zich een strijdigheid met dat plan zou voordoen. Van een constructie, waarbij het landinrichtings plan automatisch het bestemmingsplan opzij zou zetten, wil de Commissie - anders dan de Werk groep Landinrichting - niet weten, stellende dat dit in strijd zou zijn met de opzet van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het gemeentelijk territoir bij 107

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 23