het gemeentebestuur zou leggen (blz. 20). Dit laatste ontken ik pertinent: ware dat zo, dan zou daar ook de verantwoordelijkheid voor de landinrichting moeten liggen. De Wet Ruimtelijke Ordening gaat niet verder dan de verantwoordelijkheid voor de bestemming die de burgers bindt bij het gemeente bestuur te leggen. Daarbij heeft de wetgever zich, voor wat het bestemmingsplan buitengebied betreft, onvoldoende gerealiseerd dat inrichting en beheer daarvan - anders dan bij het gebied binnen de be bouwde kom - veel meer op rijks- en provinciaal niveau thuishoren. De gemeente draagt zelfs geen enkele verantwoordelijkheid voor het landbouw beleid en dus ook niet voor de agrarische inrichting en het agrarische beheer. En voor een groot deei van natuur- en landschapsbescherming, inrichting en beheer van de waterstaat en zelfs openlucht recreatie, is dit al even zeer het geval. Natuurlijk sluit dit alles een afweging van deze bovengemeentelijke belangen mede in het kader van het bestemmingsplan niet uit. Maar zulks betekent allerminst dat, wanneer eenmaal in het kader van de structuurschets voor het landelijk gebied, het structuurschema voor de landinrichting en het streekplan die afweging heeft plaats gehad en daar na nog eens in het kader van het eveneens multi- sectorale landinrichtingsprogramma en dito land inrichtingsplan, de gemeente er opnieuw breed voor zou kunnen gaan zitten. Dat kan nu wel: de ge meente kan op elk ogenblik, zelfs door een voor- bereidingsbesluit met daaraan gekoppelde aanleg- vergunning, nog een stokje voor ruilverkavelings- werken steken. De door de Commissie in het voor uitzicht gestelde verruiming van de aanwijzingsbe voegdheid van GS tot datgene wat rechtstreeks uit het streekplan voortvloeit en tot het vergunningen beleid lijkt mij ten enen male onvoldoende om deze coördinatieproblematiek op te lossen. Ernstige ver tragingen zijn daarvan te vrezen, omdat men eerst nog de hele bestemmingsplanprocedure moet door worstelen. Daarom dient een ander coördinatiemechanisme te worden ingeschakeld. Het verbaast mij enigszins dat de Commissie in dit opzicht niet of althans on voldoende aan de zgn. operationelegebiedsaanwijzing heeft gedacht als koppelingsmechanisme óók tussen ruimtelijke ordening en landinrichting.1 De aan wijzing van een landinrichtingsgebied zou niet alleen de aansluiting moeten geven tussen streekplan en landinrichtingsplan via het daarin te incorporeren landinrichtingsprogramma, maar ook richtlijnen omtrent de onderlinge aanpassing van landinrich tingsplan en bestemmingsplan. Bij gebrek aan over eenstemming zou dan GS bevoegd moeten zijn rechtstreeks de desbetreffende bepalingen van het bestemmingsplan ter zijde te stellen en de desbetref fende vergunningen te verlenen, al zal dat natuurlijk alleen maar in het uiterste geval gebeuren. Deze gebiedsaanwijzing kan, voor wat de landin richting betreft, dan tevens dienen voor het maken van een definitieve keuze tussen herinrichting en ruil verkaveling. Het gaat mij althans te ver deze keus min of meer definitief via het voigordeschema tot stand te brengen, ook al wordt de procedure daar van verzwaard met de eis van overeenstemming tussen de drie Ministers van Landbouw, C.R.M. en V. R.O. en met de eis van advies van de R.P.C. De burgers moeten op die keus ook hun invloed kunnen doen gelden, in het bijzonder de eigenaren en gebruikers in het betrokken gebied. Aan die operationele gebiedsaanwijzing kan tevens zo nodig het voorkeursrecht worden gekoppeld in plaats van aan het ook hiervoor niet geschikte volgordeschema. Eveneens is de gebiedsaanwijzing van belang voor het vijfde punt waar ik het met u over zou hebben, nl. de verhouding tot het beheer. 5 De verhouding tot het beheer Het opmerkelijke is, dat de Commissie op blz. 25 de aanwijzing van beheersgebieden - anders dan blijkbaar die van inrichtingsgebieden - wel in de eerste plaats een aangelegenheid acht, die regeling behoeft op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Weliswaar voegt zij er dan aan toe, dat het ook zou kunnen als uitvloeisel uit het ruimtelijk beleid op basis van de Natuurbeschermingswet. Ik ben het daar beslist niet mee eens. Het is mij bekend dat de Natuurbeschermingsraad bezig is zich op ver- 1 Over deze gebiedsaanwijzing, gericht op enigerlei vorm van inrichting of beheer, zullen binnenkort twee rapporten ver schijnen, resp. van het Instituut voor Bouwrecht en de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening. 108 ngt 76

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 24