volgende oorzaken: zoals snelle bevolkingsgroei; welvaartsontwikkeling; tempo van de woningbouw met verschraling van het woonmilieu en sub urbanisatie aan de ene kant en de uitvoering van cultuurtechnische werken en verschraling van het landschap aan de andere kant ging men beseffen dat in de bestemmingsplannen en streekplannen onvoldoende rekening was gehouden met het buiten gebied. Vandaar dat de bestemmingsplannen en streekplannen van jongere datum veel gedetailleerde regels kennen voor het buitengebied. Men zou kunnen zeggen dat bij het ontwerpen van de plannen nu het uitgangspunt voor de planoloog is het natuurlijk gegeven en het landschap; hij tracht daarin de stedelijke activiteiten zinvol in te bedden. Daarnaast is het dan wenselijk om ook aan land schapsbouw te doen in gebieden die dreigen te ver armen of die tengevolge van stedelijke activiteiten om complementaire maatregelen voor inpassing vragen. In het streekplan als integratiekader van alle ruim telijk relevante aspecten dient afweging van be langen plaats te vinden; afweging van de sectoren wonen, werken, infrastructuur, recreatie, natuur en landschap. Daarbij, zo stelt de interimnota, worden aan een bepaald gebied functies c.q. combinaties van functies toegekend en op basis daarvan passende aanduidingen c.q. bestemmingen gegeven. Met het afwegen van die belangen en het toekennen van functies aan bepaalde gebieden zijn we er echter niet. Hoe komen we tot realisering van de in het bestemmings- of streekplan aangegeven doeleinden? In het kader van het ruimtelijk beleid wordt in de streekplannen de meest gewenste ontwikkeling van stedelijke en landelijke delen van het grondgebied in hoofdlijnen aangegeven. De op grond van de wet Ruimtelijke Ordening vast gestelde plannen behelzen als zodanig echter geen directe uitvoeringsmaatregel. Daarom dient in aan sluiting daarop te worden aangegeven op welke wijze de geschetste doelstellingen van het beleid of de bestemmingen zouden kunnen worden gereali seerd. Er moeten richtlijnen voor nadere detaillering en voor concrete uitwerking komen. Weer daarop volgend zullen er uitvoeringsplannen voor de in richting van het stedelijk gebied, de inrichting van het landelijk gebied en de realisering van de boven- gemeentelijke infrastructuur moeten komen. Anders gezegd de doelstellingen voor de inrichting van het landelijk gebied dienen in hoofdlijnen bepaald te worden in het kader van het streekplan. De werke lijke inrichting dient haar beslag te krijgen aan de hand van integrale programmering. Tn die zin is het dus van groot belang, dat een land inrichtingswet tot stand komt. Evenzeer is het van belang dat er een inrichtingswet voor de stedelijke gebieden komt. Een eerste poging daartoe is gedaan bij het ontwerp van de wet op de Stadsvernieuwing want ook in de stedelijke gebieden schort het nog veel aan mogelijkheden om de uitvoering geïnte greerd te doen plaatsvinden. De wet Ruimtelijke Ordening en inrichtingswetten dienen elkaar dus aan te vullen. Tezamen moeten ze de mogelijkheid geven tot een concretisering con form het voorgestane beleid. Hiermede zou voorkomen kunnen worden dat plannen plannen blijven en de werkelijke ontwikke ling afwijkt van het in plannen uitgekristalliseerde beleid; afwijkingen die ontstaan omdat de reali sering geschiedt los van het streekplan, door ver schillende instanties, die elk slechts verantwoorde lijkheid hebben voor hun eigen sector. Dit betreft niet alleen kwaliteit en kwantiteit, maar ook het tijdstip van realisering. De wet Ruimtelijke Ordening schept naar mijn mening voldoende en doeltreffende mogelijkheden om via doelstellingen het beleid ten aanzien van de meest gewenste ontwikkelingen wettelijk vast te leggen. Van het grootste belang is dan natuurlijk ook dat de inrichtingswetten voldoende en doel treffende mogelijkheden tot realisering en uitvoering geven. Deze inrichtingswetten zullen voornamelijk regels moeten treffen voor een geïntegreerde pro grammering en uitvoering. Bezien we nu de voorstellen die de commissie aan ons ter discussie voorlegt dan ben ik van mening dat in principe een theoretisch goed sluitend geheel zal worden verkregen. Ik ben echter bang dat in de praktijk lang niet alle moeilijkheden, waarvoor we nu zitten en waarom zo'n grote behoefte aan een landinrichtingswet be- ngt 76 89

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1976 | | pagina 5