Toepassing van landinrichtingswetten in de praktijk
L. Eelkema
Als één van de werkers in het subtiele grensgebied
tussen circulaires, nota's en wetten enerzijds en de
huiskamers van de bewerkers en bewoners van het
platteland anderzijds wil ook ik graag proberen iets
zinvols te zeggen over de interimnota Landinrich
tingswet.
Laat ik voorop stellen dat ik een bijstelling van de
ruilverkavelingswet op zichzelf en vooral van de
daarmee samenhangende wetten beslist noodzake
lijk vind. Sinds het rapport van de werkgroep
Balans ruilverkavelingswet is dit steeds duidelijker
geworden. Wetten zijn noodzakelijk. Zij komen
echter zeer hard over, omdat ze de uiterste grenzen
aangeven voor het onverstand. Essentieel is dat ze
ruimte laten voor wijs beleid.
Zo komt de nota met zijn procedures en zijn per
spectieven: onteigening zonder maximum, voor
keursrecht reeds tijdens de voorbereiding en be
heersregelingen van andermans zaken bij eerste
lezing ook hard over.
Bij nauwkeuriger bestudering zie ik gelukkig toch
veel ruimte gemaakt voor wijs beleid. Hoe kan het
ook anders waar blijkt dat de nota in voortdurende
wisselwerking met de praktijk is gegroeid. De
nieuwe elementen zijn dan ook nog maar zeer voor
zichtig benaderd. De procedureregelingen vormen
hier merkwaardig genoeg een uitzondering op.
Juist met procedures moet men mijns inziens erg
voorzichtig zijn om ze in wetten vast te leggen.
Zeker als je daarbij in details gaat door Gedepu
teerde Staten voor te schrijven wat ze wel of niet
aan de provinciale staten moeten voorleggen; toet
sing door R.P.C. van het volgordeschema enz.
Naast vele factoren is de uitvoering van wetten en
maatregelen in sterke mate afhankelijk van ver
trouwen. Dit geldt voor landinrichtingswetten en
-werken bijzonder sterk.
Als taxateur van landinrichtingssituaties op het
platteland staat voor mij vast dat beter en sneller
gewerkt kan worden door de zaken af te handelen
op basis van redelijkheid en vertrouwen dan door
de letter van de wet of formele procedures in het
geding te brengen. In deze vertrouwenssfeer kan
dan het wensenpakket vanuit de huiskamers zodanig
in één project verpakt worden dat de C.L.C. dit
met succes door de rijks- en provinciale kanalen
kan loodsen en de Plaatselijke Commissie het ter
plaatse waar kan maken. De vele keren dat we door
de C.C.C. het veld weer ingestuurd worden om
liever naar overeenstemming te zoeken dan het
simpele beroep op de wet te doen (toepassing artikel
54) bewijst wel hoe sterk de overlegsfeer overheerst.
Deze wijze van aanpak heeft dankzij de elasticiteit
van de wetsinterpretatie niet alleen snelle en goede
resultaten opgeleverd, doch ook veel juridische
kritiek voorkomen.
Ik stel dit, omdat er een tendens te bespeuren valt
om aan het absolute principe zonder oplossing de
voorkeur te geven boven het „miserabele compro
mis" met een oplossing.
Ik wil verder gaan door te stellen dat bij de uitbouw
van ruil- en herverkavelingen in het verleden alle
niet-agrarische elementen van krotopruiming, weg-
verbreding, recreatie, natuur en landschapsbouw en
-behoud tot cultuurmonumenten toe, reeds toege
past zijn. Alleen verbeteringen binnen de bebouwde
kom ontbraken daaraan, hoewel vaak geprobeerd.
De niet-agrarische uitbouw kon echter geen gelijke
tred houden met de maatschappelijke wensen, om
dat vooral de gemeenten hun financieringen niet op
de versnelde ontwikkeling in het ruilverkavelings
project konden afstellen.
De wanhoopskreten van burgemeesters, die in ruil
verkavelingen wel konden krijgen wat hun „bestem
mingsplan" begeerde, doch de financiering van
hogerhand niet goedgekeurd kregen, zullen iedere
landinrichter bekend zijn.
Dit brengt mij tot de misschien wat lompe stelling
dat niet de wet doch het beschikbare geld het land
inrichtingsniveau bepaalt.
fk stel dit alleen om aan te geven hoe belangrijk het
is, dat een sluitende bundeling verkregen wordt van
de financiering zowel door het Rijk als door derden,
Gemeenten en Schappen.
Het financieringsscenario in de nota geeft nauwe
lijks aanwijzingen dat op een andere koers gevaren
wordt dan vandaag aan de dag.
De volgende onderdelen zouden mijns inziens toch
minstens in de wet opgenomen moeten worden:
1. Bundeling van de Departementale financiële ver
plichtingen naar het uitvoerende Ministerie.
2. Toepassing van landinrichtingsrente op alle bij-
92
ngt 76