woorden als recht, plat, vlak, bol, rond, gebogen,
gekromd; deze worden in het dagelijks taalgebruik
vrij ongenuanceerd gebruikt. „De aarde is bol"
zegt een kind, of „de wereld is rond". „De aarde
heeft een gebogen oppervlak" zegt de ontwikkelde
leek. De wiskundige en ook de geodeet introduceert
het begrip kromming en zegt b.v. „het oppervlak
van de aarde op zeeniveau wijkt weinig af van het
gekromde oppervlak van een omwentelingsellipsoï
de" en hij definieert deze kromming met behulp van
twee kromtestralen.
In de wiskunde hebben de begrippen gebogen en
gekromd niet dezelfde betekenis. De ellipsoïde is
gekromd en de geodeet weet dat de kromming van
deze ellipsoïde het kardinale punt is bij het vervaar
digen van een goede kaartprojectie.
Een kegel en cylinder hebben daarentegen geen ge
kromde oppervlakken. De kromming 0. Wel zijn
deze oppervlakken gebogen. Daar komt nog bij het
gebruik van woorden in overdrachtelijke, in figuur
lijke zin. Hij ging gebogen onder de last der vele
vergaderingen; zijn vingers zijn gekromd door het
jarenlang hanteren van de pen; de T.H. kromt zich
als in barenswee onder de uitvoering van de Wet
Universitaire Bestuurshervorming. Hij gaat (niet
vaart) recht door zee, maar dan wel over de ge
kromde geoïde. „He lives in the country", zegt de
Engelsman. „Er wohnt auf dem Lande", zegt de
Duitser. „La vie a la campagne", zegt de Fransman,
maar de Nederlander woont op het platteland; hij
leest de „Plattelander"; zij is lid van de Bond van
Plattelandsvrouwen. Zó plat is Nederland dat als
men op de Martinitoren in Groningen speurt naar
de Lange Jan in Middelburg, de laatste ten gevolge
van de kromming der aarde 7 km beneden de hori
zon is verdwenen. Kan men zich, wat ons land be
treft, tenslotte nog met deze ingeburgerde uitdruk
kingen verzoenen, erger wordt het wanneer een
t.v.-reportage de herders van Nepal temidden van
de achtduizenders van de Himalaja als plattelanders
ten tonele voert.
Soms worden óók de symbolen uit de wiskunde in
het dagelijks spraakgebruik opgenomen. Zo bij
voorbeeld het teken voor optellen, het teken
Ingeburgerd is reeds de uitdrukking 65+; het
teken staat op de plaats waar een exponent be
hoort te staan; spreek uit: „vijf en zestig plusser".
Op kiese wijze wordt hier een bepaalde groep
mensen gekarakteriseerd. Ik heb de neiging om hem
die het teken aldus heeft geïntroduceerd, een min
ventje te noemen.
Een enkele keer, hoogst zelden, is er ook geen één
duidigheid in de wiskunde zelf. Ik ben dit één keer
tegengekomen. Als Haantjes in zijn „Inleiding tot
de differentiaalmeetkunde" [3], zegt dat „een geodeet
een kromme is waarvan in elk punt de geodetische
kromming nul is" en opgaven stelt als „bewijs dat de
geodeten op de cylinder x1 a cos v, x2 a sin v en
x3 u, schroeflijnen zijn", dan kijkt men wel even
verbaasd. Het is echter zó evident dat hij niet ons,
geodeten, maar geodetische lijnen bedoelt, dat er van
verwarring geen sprake kan zijn.
IJdel woordenspel, zult u zeggen. Terecht. Boven
dien zijn enkele van de genoemde voorbeelden zó in
het spraakgebruik ingeburgerd, dat er van misver
stand geen sprake kan zijn. Waar zit het dan toch in,
dat de ene spreker of schrijver zijn gedachten een
voudig, kort en klaar, weet te formuleren, terwijl de
ander de kunst verstaat om zo te schrijven dat geen
mens hem kan begrijpen?
Enkele jaren geleden kocht ik bij Boekhandel Aca-
demia een tweedehands boek van de beroemde
Leidse hoogleraar H. A. Lorentz: „Beginselen der
natuurkunde", [4], merkwaardigerwijze voor de
prijs van slechts 5 gulden. Zo had ik ook eens het
geluk bij een boekenkraam hier op de markt in
Delft de hand te leggen op het aan oudere geodeten
bekende boek van de Delftse hoogleraar Ch. M
Schols: „Landmeten en waterpassen" [5], Voor
slechts een rijksdaalder. Wat mij bij deze boeken op
viel, was de helderheid van stijl, de duidelijkheid van
redeneertrant. Is de onderstelling terecht, dat deze
schrijvers, die het werken met wiskundige symbolen
tot in de perfectie beheersten, ook de symbolen van
de Nederlandse taal, de woorden, op de juiste wijze
wisten te kiezen en in het gelid te zetten?
Een opstel over stijl van de Duitse filosoof Schopen
hauer, door Charivarius op rijm gezet [6], zegt:
„De stijl is 't silhouet van wat de hersens zijn
En duisterheid van stijl verraadt een duister
brein".
ngt 76
123