ceel van ca. 7,75 ha en eveneens bij een van 11 ha,
krijgt men toch sterk de indruk dat de verificateur
zich zelf moest „waarmaken". Een hoge nauw
keurigheid had weinig zin, de grootte werd beperkt
tot roeden (ongeveer 15 m2).
In de provincie Noord-Brabant zijn in de archieven
geen kaarten teruggevonden (met uitzondering van
enkele in de Verzameling Adan), wel een aantal
Maatboeken. Ze zijn te vinden in het Rijksarchief
te 's-Hertogenbosch (R.A.) of in de gemeente
archieven (G.A.). Het betreft de plaatsen
Baarle-Nassau (G.A.) Oosterhout (R.A.)
Boekei (R.A.) Prinsenhage
Chaam (G.A.) (thans Breda) (G.A.)
Etten (G.A.) Roosendaal (G.A.)
Gemert (R.A.) Rucphen (R.A.)
Gilze (R.A.) Terheijden (R.A.)
Grevelduin-Capelle (R.A.) Waspik (R.A.)
Een schrale oogst, maar men moet niet vergeten dat
in 1810 Frankrijk de Nederlanden tot de Waal
annexeerde en er dus maar een geringe tijd beschik
baar was voor de meting.
Bij een onderzoek in de andere Rijksarchieven bleek
me, dat er in enige wel kaarten en maatboeken aan
wezig zijn. Het zijn de archieven in Arnhem, Haar
lem en Utrecht; in Groningen is er slechts het Maat-
boek van Hoogeveen.12
Uit het artikel van 1891 weten we dat er 44 land
meters met hun élèves aan de metingen hebben ge
werkt. Aan de hand van de opgaven van de archi
varissen der genoemde archieven kom ik tot ca. 100
personen, maar niet is na te gaan wie landmeter
wie élève is. Voor zoveel uit Brabant afkomstig,
heb ik met zekerheid 5 landmeters13 kunnen iden
tificeren.
Niet alleen de opmeting maar ook de schatting
hebben veel mensen bezig gehouden, maar alle
energie aan dit belastingkadaster besteed, is vergeefs
geweest. De totale inlijving bij Frankrijk, die in de
Zuidelijke Nederlanden (België) reeds in 1795 plaats
vond, bracht ons in 1812 de Franse voorschriften
van de Receuil Méthodique, die ons aaneensluitende
kaarten zouden bezorgen van het gehele land.
Het Hollandse kadaster was uit een oogpunt van
belastingheffing nog niet zo slecht opgezet. Alleen
het platteland werd gemeten, in de bebouwde kom
men beperkte men zich tot de waardebepaling, de
opmeting van de gebouwen bleef achterwege en een
ieder van ons weet, dat daaraan de meeste tijd moet
worden besteed. Verder zou er maar eens in de 15
jaren herschat en hermeten worden. Dus uitgezon
derd de ontvangers der belastingen, geen „over
bodig" personeel. Voor een registratie van zakelijke
rechten kon dit kadaster niet dienen en nog minder
voor de oplossing van grensgeschillen. En wat de
ontwikkeling van ons land aangaat, waarvan de
indeling sinds 1810 onherkenbaar is veranderd en
die geen 15-jarige herziening zou toelaten, die kon
zelfs Gogel niet voorzien.
De Franse ambtenaren keurden ons kadaster af
onder voorwendsel, schrijft R. van Breugel in zijn
Esquisse enz.dat er geen triangulatie was geschied,
de schaal van de kaarten niet paste in het decimale
stelsel en andere uitvluchten en hij vervolgt
la véritable cause se fait sentir par l'observation,
qu'en les (de kaarten) adoptant l'opération
cadastrale dans la Hollande aurait bientöt
touché a sa fin, fourni la preuve de la surcharge
de ces départemens relativement au reste de
fempire, et n'aurait pas permis une exploita
tion future bien longue de la mine d'or (le
fonds spécial), que ['administration du cadastre
s'était réservée.
Wat er ook van waar is, het Franse kadaster heeft
in zijn bijna 150-jarig bestaan bewezen, ondanks
zijn gebreken, nuttig te kunnen functioneren in een
voortdurend veranderende maatschappij. Het Hol
landse kadaster had het nooit zo lang kunnen uit
houden, dat is zeker.
N.B. De afbeeldingen van le Fevre de Montigny en
van Van Breugel zijn beschikbaar gesteld door het
Iconografisch Bureau te 's-Gravenhage, die van
Gogel door het Rijksmuseum te Amsterdam.
Noten
1 In dat artikel staan bijna letterlijke vertalingen uit een vrij
wel onbekend werk, nl. „Esquisse historique et élémentaire
sur la contribution foncière et le cadastre". De schrijver is
R. van Breugel, zoon van Caspar van Breugel. De laatste
zullen we in de loop van dit artikel meermalen vermelden.
ngt 77
25