h imu - mim.~ In de Verzameling Van Breugel11 vond ik nog een geschreven „Mode d'arpentage pour l'Impöt Fon der". Daaruit blijkt het volgende. De meting staat onder toezicht van een Officier-Ingenieur of Land meter-Verificateur, die aan het werk van 8 tot 10 landmeters leiding geeft. Op de vruchtbare gronden met regelmatig gevormde percelen en van grote waarde maakt men de kaart overeenkomstig de in deling (in de Franse tekst staat: selon la nature). Als het plan gereed is, krijgt ieder perceel een num mer, de landmeter berekent de grootte, de verifica teur onderzoekt het plan en bekrachtigt het. De commissaris van het arrondissement roept de eige naren bijeen om hem op het terrein hun eigen dommen aan te wijzen. De landmeter vergezelt hem daarbij en de commissaris maakt een aanwijzende tafel op van alle eigendommen, overeenkomstig het plan. Ook deze tafel moet bekrachtigd worden. Daarna zendt hij alle stukken aan de Hoofdcom missie, waar zij opnieuw worden nagezien. De schaal van de kaart bedraagt 10 roeden op de halve duim. Op het tekenbureau van de commissie wordt het plan op de halve schaal overgebracht. Op de zandgronden, onregelmatig van vorm en van minder waarde, geschiedt de meting perceel voor perceel. Men wijst de landmeter de omtrek aan van het district waarvan hem de meting is toevertrouwd met de opdracht ieder perceel op te meten, de vorm daarvan te schetsen, noordgericht, en de grootte te berekenen. Dan handelt men verder weer als boven. Het kwam mij vreemd voor dat voor de gronden van hoge waarde de grootte op de kaart werd be rekend en voor de zandgronden uit de meetgetallen. Naar mijn mening kunnen daarvoor twee redenen zijn. De vruchtbare gronden waren toen de klei gronden veelal gelegen in polders, en de polder besturen beschikten al over kaarten met de perceels indeling. Een groot stuk van het werk viel daardoor weg. Op de zandgronden beschikte men niet over perceelskaarten en de percelen vormden geen grote aanaangesloten blokken. Zou men daarvoor kaar ten moeten gaan maken dan moest er meer opge meten worden dan strikt nodig was. De meting op de zandgronden vindt men in de Maatboeken, waarvan een model is opgenomen (fig. 3). Dit geeft ons tevens een inzicht in de voor geschreven wijze van opmeten - in onze ogen primi tief- voor een belastingkadaster mogelijk voldoende. Maar elke controle op de meting ontbreekt (er is geen maat te veel) en dat is toch wel een kwalijke zaak. Ik heb voor plaatsen in Noord-Brabant tien tallen percelen uit de maatboeken bekeken. Vrijwel MOWKJ. KAART van <-<n 3)0111' met des fciïs J UHJSJJIC TIJK]xet welk Lij de OHHKJIXKLE KAART nnn «le 710 OF J) COMMISSI F, lol de y.AKKX dei*. YJiHPOXDIXG zal moeien worden over oeWd.len einde de QVOMKXKX naar het zelve kunnen worden geformeerd. o o <- ft i l ig. 2 ngt 77 23

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1977 | | pagina 9