met het geven van „privaatlessen". In 1826 werd hij op voorspraak van de Utrechtse hoogleraar G. Moll benoemd tot „observator" aan de Leidse sterrenwacht. Moll was door de Engelse astronoom Edgeworth, die de jonge Kaiser tijdens een bezoek aan zijn oom had leren kennen, opmerkzaam ge maakt op deze „veelbelovende jongeling" [1, blz. 40], De sterrenwacht van Leiden had, ofschoon de oud ste van Europa, sinds haar instelling in 1632 steeds een kwijnend bestaan geleid. Een uitvoerige be schrijving hiervan wordt door Kaiser in deel I van de „Annalen der Sternwarte in Leiden" gegeven [3, blz. I-XLII). In zijn toespraak ter gelegenheid van de inwijding van de gereorganiseerde sterren wacht in 1924 typeerde Prof. dr. W. de Sitter deze periode als volgt: „Als de Curatoren volijverig alles deden wat in hun macht was om de sterrekunde tot leven te wekken, waren de met hare zorg belaste profes soren onbekwaam, of zij beschouwden de astro nomie te veel als een nevenbetrekking naast een ander, hun geheel in beslag nemend, professoraat en als er eindelijk eens een waarachtig astro noom was, zooals Lidofs of Van Beeck Calkoen, scheen het Curatorium door zijn vele vroegere vruchtelooze pogingen ontmoedigd te zijn, en onthield hun den noodigen steun[4, blz. 4], Met hooggespannen verwachtingen kwam Kaiser in 1826 naar Leiden. Hij dacht als observator zich geheel te kunnen wijden aan de beoefening van de praktische sterrenkunde, doch niets bleek minder waar. De stellages op het dak van het universiteits gebouw, die toen als observatorium dienden, waren langzamerhand zeer bouwvallig geworden. De meeste ruimte hierin werd ingenomen door de on bruikbare reuzentelescoop van Rienks. Het overige instrumentarium werd door Kaiser misprijzend „een paar verminkte voorwerpen" genoemd [1, blz. 48], [4 blz. 4], Gelijktijdig met de benoeming van Kaiser tot ob servator was tot directeur van de sterrenwacht be noemd P. J. Uylenbroek, buitengewoon hoog leraar in de natuurkunde, met als bijvak sterren kunde. Dat hiervoor geen aparte leerstoel bestond, getuigt wel hoe weinig in aanzien deze tak van we tenschap in Nederland toen was. De colleges van Uylenbroek in de theoretische sterrenkunde waren blijkbaar uitstekend maar „aan practijk had hij zelf nooit gedaan; er werd dus ook geen onderwijs in gegeven" [1, blz. 43]. De verhouding tussen Kaiser en Uylenbroek schijnt van begin af aan niet bijster goed te zijn geweest. Oudemans vermoedt dat Uylenbroek in de benoe ming van Kaiser niet was gekend en mogelijk heeft dit tot een zeker vooroordeel geleid. Verder voelde Uylenbroek als „verantwoordelijk bestuurder" zich verplicht op de sterrenwacht aanwezig te zijn tijdens het verrichten van waarnemingen. Kaiser miste op deze wijze de nodige „vrijheid en kalmte" waardoor er van werkelijk observeren niets kwam. In zijn ondergeschikte positie kon Kaiser aan deze toestand weinig veranderen. Wel besprak hij met Uylenbroek voorstellen tot verbetering en uitbrei ding van de sterrenwacht doch dit had geen resultaat, „de zaak bleef zoals zij was" [1, blz. 42]. Eerst in 1837, toen Kaiser zelf tot directeur van de sterren wacht was benoemd, kwam hierin verandering. In de periode 1826-1837 heeft Kaiser zijn tijd zo goed mogelijk ten nutte gemaakt. Na zijn aankomst in Leiden legde hij zich eerst toe op de studie van oude talen en liet zich bovendien inschrijven als student aan de wis- en natuurkundige faculteit. Van de vakken die daar werden onderwezen, had natuurkunde en in het bijzonder magnetisme, zijn grote belangstelling. De puur wiskundige vakken trokken hem veel minder aan. Oudemans zegt hierover: „Hoewel hij voor de wiskunde talent genoeg bezat, behoorden mathematische ontwikkelingen niet tot zijne liefhebberij[1, blz. 44], Verder hield Kaiser zich gedurende deze jaren in tensief bezig met het bestuderen van alle hem be kende literatuur op het gebied van de praktische sterrenkunde. Ofschoon het hiervoor benodigde instrumentarium aan de sterrenwacht ontbrak, ver richtte Kaiser toch van augustus-november 1835 waarnemingen aan de komeet van Halley. Dit werd mogelijk gemaakt doordat een „voornaam lief hebber" van de sterrenkunde, de heer Stoop te Am- ngt 77 44

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1977 | | pagina 4