punten in het voormalige Nederlands Indië. Op
voorstel van Kaiser kreeg de luitenant-ter-zee S. H.
de Lange een korte opleiding in Leiden voor het
uitvoeren van astronomische waarnemingen waarna
hij in 1850 naar Java vertrok. Toen na enige tijd de
taak van De Lange werd gewijzigd en hij werk
moest verrichten waarvoor hij niet was opgeleid,
verzocht Kaiser van de wetenschappelijke leiding
van dit project te worden ontheven. De minister
legde dit verzoek naast zich neer en bleef van Kaiser
verlangen dat hij de rapporten en verslagen van De
Lange van commentaar voorzag. Dat dit niet altijd
gunstig kon zijn, spreekt welhaast vanzelf. Deze on
gunstige kritiek op zijn werk ontving De Lange dan
weer via het ministerie van Koloniën. Rechtstreeks
contact tussen de betrokkenen bij het oplossen van
de problemen was blijkbaar ambtelijk niet moge
lijk. De verhouding tussen Kaiser en De Lange, die
voorheen uitstekend was geweest, raakte daardoor
gespannen. Kaiser was weinig gelukkig met deze
gang van zaken, doch de hoofdpersoon in dit men
selijk drama, de heer De Lange, moest wegens ziekte
worden gerepatrieerd en overleed op de terugreis
naar Nederland [1, blz. 66]. Uitvoerige correspon
dentie uit deze episode van Kaiser's loopbaan be
vindt zich in het archief van de Rijkscommissie voor
Geodesie [9]*. Eerst in 1857 toen Oudemans op
voorstel van Kaiser benoemd werd tot hoofd van
de zelfstandig geworden geografische dienst, werd
hij van deze ondankbare taak ontheven [3, blz.
XXXV], [1, blz. 67],
Een andere functie die Kaiser heeft vervuld, was die
van verificateur van de rijkszeeinstrumenten en
wetenschappelijk adviseur van het ministerie van
Marine. In 1857 werd hij als zodanig benoemd en
tot zijn dood verzorgde hij, eerst alleen, later bijge
staan door zijn zoon Dr. P. J. Kaiser, aankoop,
controle en onderhoud van de instrumenten in ge
bruik bij de Nederlandse marine (3, blz. XXVIII].
Bovendien stelde hij belangrijke verbeteringen in
de constructie en het gebruik van deze instrumenten
voor. De Kaiser-kompasroos is naar hem ge
noemd [10],
Door zijn onderwijs heeft Kaiser eveneens veel bijge
dragen tot de popularisering van de sterrenkunde
in Nederland. Zijn colleges trokken veel belang
stelling, niet alleen van zijn eigen studenten maar ook
van die van andere faculteiten. Van de Sande Bak-
huyzen, een oud-leerling van hem, zegt over Kaiser
als docent in [8] het volgende:
„De uren doorgebracht in zijn collegekamer, als
hij in eenvoudigen doch sierlijken stijl, helder en
krachtig, soms meer dan twee uur achtereen,
sprak over allerlei onderwerpen, liefst uit de prak
tische sterrenkunde, die uren worden niet licht
vergeten. Dan wist hij geestdrift in te boezemen,
niet alleen voor de wetenschap die hij lief had,
maar ook voor het onderzoek naar de waarheid
in welke richting ook,
De aantrekkingskracht, welke Kaiser op
zijne leerlingen uitoefende, was groot, getuige
o.a. de gulden tijd der astronomie te Leiden
eenige jaren voor en na 1850, over welke periode
hij zoo gaarne sprak, en gedurende welke hij zich
omgeven zag door een kring van leerlingen, ge
vormd niet alleen uit philosophen, maar ook uit
litteratoren, theologanten en anderen, tot wier
eigenlijke studierichting de astronomie niet
behoorde, maar die toch, geboeid door Kaiser,
met geestdrift zijne lessen volgden, en zich met
sterrenkundige onderzoekingen bezighielden.
Geen moeite was hem te groot, geen tijd te kost
baar, zoo hij wist dat hij voor een zijner studen
ten van nut kon zijn. Eiken avond was zijn huise
lijke kring voor hen ontsloten', geen wonder dat
hij ook daar met zijne krachtige persoonlijkheid
het gesprek beheerschte, ja dikwijls het woord
alleen voerde in den regel over onderwerpen van
wetenschappelijken aard, doch altijd boeiend,
levendig en geestig [8],
Kaiser behandelde bij voorkeur in zijn colleges on
derwerpen uit de praktische sterrenkunde maar ook
zij „die meer de wiskundige richting wilden opgaan,
wees hij met even veel zorg den weg dien zij moesten
inslaan, en steeds moedigde hij ze aan, dien te
vervolgen" [1, blz. 86],
ngt 77
Een publikatie hierover van de hand van de heer N. D.
Haasbroek zal door de Rijkscommissie voor Geodesie in
1977 worden uitgegeven [13],
47