fig. 4
(fig. 3f) is een belangrijke rekenmethode ter be
schikking gekomen voor de bepaling van coördi
naten van gebouwen. In het oude systeem was het
vaak een wat moeizaam karwei om de hoekpunten
van gebouwen te berekenen met behulp van meet
lijnen en te controleren met eigenmaten. Met de
rechthoekige polygoon kan de berekening van hoek
punten van gebouwen veel doelmatiger geschieden,
terwijl een toetsing kan plaatsvinden m.b.v. de af
stand tussen begin- en eindpunt.
Het systeem kent tenslotte een tweetal controle
methoden conform het oude systeem, nl. de con-
trolemaat tussen opgenomen punten (fig. 3g) en de
collineariteit, waarmee de ligging van 3 punten op
één lijn wordt gecontroleerd (fig. 3h). De toetsing
wordt beschreven in [3],
Voor de volledigheid zij vermeld, dat het mogelijk
is een detailpunt meerdere keren met verschillende
methoden te bepalen. Middeling vindt dan plaats na
toetsing van de verschillende uitkomsten.
5 Tekenprogramma
Eén van de belangrijkste eindprodukten van het
systeem is de met een tekenautomaat vervaardigde
kaart. De kaartelementen, die moeten worden ge
tekend, kunnen worden gespecificeerd op een pons
document door het opgeven van puntnummers. In
het systeem Detailmeting 76 is een „element" gede
finieerd als een verzameling punten, die grafisch als
een eenheid wordt beschouwd, bijvoorbeeld een
perceelsomtrek, een sloot, een gebouw. Een kadas
traal perceel bestaat dus uit één of meer elementen.
Vaak zal het perceel bestaan uit de elementen per
ceelsomtrek en gebouw. In een project vormt de
verzameling van elementen het elementenbestand,
dat de basis vormt voor de grootteberekening, de
kaartering en de opbouw of bijhouding van de
percelenbank.
De aard van een element wordt aangegeven door aan
dit element een code toe te voegen. Hierdoor is het
mogelijk uit het elementenbestand naar wens be
paalde categorieën van elementen te selecteren ten
behoeve van de kaartering. Op deze wijze kan men
uit één bestand zowel een kadastraal bijblad als een
basiskaart laten tekenen, die gedeeltelijk dezelfde
inhoud hebben. Een lijst met de beschikbare codes
is in fig. 4 weergegeven.
Het eerste cijfer heeft betrekking op een hoofd
groep, het tweede cijfer geeft een onderverdeling
aan per hoofdgroep. Het is mogelijk meerdere
hoofdgroepen te vormen en de onderverdelingen
verder uit te breiden. De verwachting bestaat echter,
dat deze lijst voor kadastrale doeleinden toereikend
is.
De wijze waarop de elementen moeten worden uit
getekend wordt vastgelegd door middel van een
tekencode. De kaartering wordt uitgevoerd door
de punten van de elementen met elkaar te verbinden
in de volgorde waarin zij in het elementenbestand
voorkomen. Bij de codering van een element be
hoeft men alleen de knikpunten op te geven, de
knooppunten mogen worden weggelaten. Het teken
programma zorgt er verder voor dat samenvallende
en in eikaars verlengde liggende lijnstukken als één
geheel in één keer getekend worden.
De opdracht tot het vervaardigen van een bepaald
kaartprodukt uit een bestand gaat vergezeld van
een aantal specificaties. In de eerste plaats wordt
de positie van het kaartblad in het coördinaten
stelsel opgegeven en wordt de schaal van de kaart
vermeld. Voorts wordt de aard opgegeven van de
elementen, die voor de kaart uit het bestand moeten
worden geselecteerd.
Vervolgens wordt opgegeven welke soort van kaart
moet worden getekend. Men kan kiezen uitbijblad,
hulpkaart, werkplan 2, GBKN (grootschalige basis-
aard
10
kadastrale grens
20
kadastrale topografie
21
gebouw
22
kunstwerk
23
overige topografie
30
topografie
31
gebouw
32
sloot
33
heg
34
raster
35
overige topografie
40
puntelementen
41
meetpunten
42
grond slag punten
50
leidingen
ngt 77