K coördinaten van het opstelpunt minder gevoelig voor een eventueel onontdekte fout (ook bij een van de ideale situatie afwijkende meetopzet), dan bij 3 aansluitingspunten. Heeft men de invloed op de berekende onbekenden X, Y, co en X bepaald, dan kan men nagaan wat de invloed daarvan is op de opgemeten detailpunten. Deze invloed neemt uiteraard toe met de afstand tot het opstelpunt. Als er nu een uitspraak kan worden gedaan over de toegestane invloed, dan kan de toe gestane voerstraallengte worden berekend. Als criterium werd gesteld, dat een afwijking accep tabel zou zijn, wanneer de in het systeem Detail meting 76 voorkomende toets op het identiek zijn van twee punten het verschil niet zou kunnen con stateren, m.a.w. wanneer de toets geen verschil zou kunnen aantonen tussen coördinaten van een detail punt berekend met „goede" waarnemingen en co- ordinaten berekend met „foutieve" waarnemingen. Dat wil zeggen, dat de volgende verschillen accep tabel werden geacht: bij punten met kenmerk 1verschil 6.6 cm bij punten met kenmerk 2: verschil 12.4 cm bij punten met kenmerk 3: verschil 26.4 cm bij punten met kenmerk 4: verschil 55.6 cm Rekening houdend met de interne en externe be trouwbaarheid, konden de volgende verkennings- regels worden afgeleid 1. Aansluitingspunten moeten regelmatig verdeeld liggen over de horizon. 2. Kenmerk aansluitingspunten kenmerk detail punten. 3. Lengte voerstraal K x de gemiddelde lengte van de voerstralen naar de aansluitingspunten. De factor K kan ontleend worden aan de tabel uit fig. 6. Uit de tabel blijkt, dat men voor de bepaling van punten met kenmerk 1 niet kan volstaan met drie aansluitingspunten. Verder volgt uit de tabel dat in bepaalde gevallen een grote extrapolatie is toege staan. Opgemerkt moet worden, dat bij de opstel ling van de hiervoor vermelde verkenningsregels alleen werd uitgegaan van betrouwbaarheids criteria. 6 Precisie bij de vrije standplaats Een onderzoek naar de precisie werd in het kader van een vierdejaars studie-opdracht door een drietal studenten aan de T.H. Delft uitgevoerd [3], waarbij getracht werd door toepassing van de criterium theorie [2] verkenningsregels af te leiden. Helaas is men in deze opzet niet geslaagd, wat geweten werd aan tijdgebrek en aan het feit, dat de criterium theorie in de onderhavige lagere-orde puntenvelden niet zou werken. Om toch een indruk te krijgen van de te bereiken precisie, dan wel niet in absolute, maar in relatieve zin, zijn voor een aantal gevallen standaardellipsen berekend. In fig. 7 wordt voor de afgebeelde ge vallen de lengte (in cm) vermeld van de halve korte as {MX) en de halve lange as MYvan de stan daardellips van de standplaats en van daaruit opge nomen detailpunten met de kenmerken I t/m 4. De voerstralen hebben alle een lengte van 60 m, terwijl de aansluitingspunten kenmerk 1 bezitten. Verge lijkt men de afmetingen van de standaardellipsen met de stralen van de cirkels, zoals die volgens uit de vervangingsmatrix in 3.2. dan blijken de stan daardellipsen van de detailpunten steeds groter te zijn dan de berekende cirkels (met stralen van 1.8, 3.4, 7.2 en 15.1 cm). Dit blijkt ook het geval te zijn, als de lengte van de voerstraal naar het detailpunt kleiner wordt. Men wordt hier geconfronteerd met het algemene probleem, dat de precisie van een detailpunt altijd slechter is dan de precisie van een aansluitingspunt, waardoor dus een degeneratie van het puntenveld wordt veroorzaakt. Men moet nu proberen deze degeneratie binnen de perken te houden, waarbij vooral aandacht zal moeten wor den geschonken aan de relatieve ligging van de punten. Uit de verdere berekeningen is gebleken, dat de kenm. det. pnt. aantal aansl. punten kenm. aansl. pnt. 3 4 5 0 0 1 2 1 1 2 3 2 2 3 4 3 3 4 5 ngt 77 73

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1977 | | pagina 19