per sectie landelijk RD- punten grondslagpunten kad. punten hulppunten, top. punten punti nimmer veldwerknr. volgnr. puntnr. 500.000 top. blad puntnr. stat .nr. gemeente gemeente sectie vel dwerk volgnr. kilometervierkant puntnr. veldwerknummers binnen het systeem altijd groter moeten zijn dan 100. Voor de grondslagpunten zijn daardoor 4 cijfers beschikbaar, wat voldoende kan worden geacht binnen een kadastrale gemeente. Naast de reeds genoemde grondslagpunten en ka dastrale detailpunten worden in een project ook punten gemeten, die niet in aanmerking komen voor archivering in de coördinatenbank. Dit zijn hulp- punten, die alleen bij de constructie van metingen een rol spelen en topografische punten, die bijvoor beeld in het kader van de grootschalige basiskaart worden gemeten, doch geen betekenis hebben voor kadastrale kaarten. Deze punten kunnen worden genummerd in een serie boven 500.000. Voorge schreven is dat deze punten niet in een permanent bestand worden opgeslagen. Er bestaat overigens geen principieel bezwaar tegen de opname van deze punten in de normale nummering per veldwerk. Het hier geschetste nummersysteem per kadastrale sectie is samengevat in fig. 2. In een mogelijke toekomstige landelijke coördi natenbank is het denkbaar dat topografische punten wel bewaard worden. Verwacht wordt echter, dat deze punten ook dan geen permanent nummer zullen krijgen. Om deze mogelijkheid toch open te houden, is rekening gehouden met een puntnumnrering vol gens het Duitse systeem per kilometervierkant, toe te kennen tijdens computerverwerking. Ook RD-punten zullen in een dergelijke landelijke coördinatenbank moeten worden opgenomen. In fig. 2 is de mogelijkheid tot uitbreiding van het nummersysteem per sectie tot een landelijk systeem uitgewerkt. Daarin worden de kadastrale gemeenten door een alfanumerieke codering aangeduid. 4 Rekenprogramma Bij het opzetten van het rekenprogramma is er naar gestreefd een zo compleet mogelijk geheel van meet- fig.2 methoden te kunnen verwerken. Voorts is als uit gangspunt genomen, dat de verschillende methoden in willekeurige volgorde door elkaar heen moeten kunnen worden gebruikt. Een en ander heeft ge resulteerd in een achttal soorten metingen, die alle in één ponsdocument kunnen worden genoteerd (zie fig. 3). Aan het rekenprogramma zijn hoge eisen gesteld voor wat betreft de controlemaatregelen, die ge nomen moesten worden tegen codeerfouten en meetfouten. Ook werd het van belang geacht, dat t.b.v. de foutenopsporing duidelijke indicaties kon den worden gegeven. Het systeem kent thans onge veer 500 verschillende foutmeldingen. De toetsing en opsporing van meetfouten heeft in het programma speciale aandacht gekregen. Daar voor is gebruik gemaakt van de moderne toetsings methoden van Baarda. In [3] wordt nader ingegaan op de voor het systeem Detailmeting 76 ontwikkelde methodiek, zodat dit hier achterwege kan blijven. Bij het systeem Detailmeting 76 neemt de voerstraal- methode weer een belangrijke plaats in. Naast de tot nu toe gebruikelijke methode met een in co- ordinaten bekende standplaats (fig. 3a) is thans ook de zogenaamde vrije standplaats geïntroduceerd (fig. 3b). Hierbij wordt het instrument op een plaats naar keuze opgesteld en wordt de richting en afstand gemeten naar minimaal 2 en maximaal 5 in co- ordinaten bekende punten. De aansluiting vindt plaats door middel van vereffening. De methode met de vrije standplaats heeft vooral betekenis voor bijhoudingsmetingen in een coördinatenkadaster. Evenals in het oude systeem wordt ook in het nieuwe systeem de meetlijnconstructie toegepast, zij het in een andere vorm. In analogie met de vrije stand plaats is de vrije meetlijn (fig. 3c) geïntroduceerd. Hierbij wordt een meetlijn gekozen, die gericht is 62 ngt 77 i l 1 I i i i i

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1977 | | pagina 8