m
zoutlagen van het water, waardoor de voortplan-
tingssnelheid van de akoestische golven verandert, of
waardoor de golven zo weerkaatst worden, dat deze
de transponders nooit bereiken. Onder gunstige
condities is de nauwkeurigheid 1 meter. Het bereik
is maximaal 5 km.
Deze systemen worden veel toegepast bij het plaat
sen van boorplatforms, wanneer hoge nauwkeurig
heid is vereist, en zich in de buurt geen vaste punten
bevinden. Een patroon transponders wordt dan op
de zeebodem gelegd, terwijl alle uit te voeren werk
zaamheden (verkenning, opschonen, plaatsen) rela
tief ten opzichte van de transponders worden uitge
voerd.
4 Dieptemeting
In de hedendaagse praktijk wordt de hoogte-
(diepte-) ligging van de zeebodem gepeild met be
hulp van echoloden. Deze systemen zenden een
signaal uit van een bepaalde frequentie, dit signaal
wordt door de bodem teruggekaatst en weer opge
vangen. Het tijdverschil tussen uitzenden en ont
vangen van het signaal wordt gemeten en dit ge
combineerd met de voortplantingssnelheid in water
van het signaal levert de dubbele diepte.
De uitgezonden signalen zijn akoestisch, gebruikte
frequenties zijn 30-210 KHz.
De voortplantingssnelheid in water is afhankelijk van
temperatuur en zoutgehalte van het water, deze
snelheden variëren rond 1450 m/sec. De resultaten
van de dieptemeting kunnen analoog (grafisch) of
digitaal, of gecombineerd gepresenteerd worden.
De gebruikte frequentie heeft op tweeërlei wijze in
vloed op de dieptebepaling:
- de gebruikte frequentie is bepalend voor het
doordringend vermogen
- de frequentie en bundelbreedte hangen met elkaar
samen.
4.1 Doordringend vermogen
Een signaal met een hogere frequentie heeft een
groter doordringend vermogen. Dit is van belang
wanneer een bodem met een „zacht" oppervlak ge
peild wordt, bijv. een bodem bedekt met een laag
slib. Het signaal met de hogere frequentie zal direkt
bij de bovenkant van het slib terugkeren, de lagere
frequentie zal in het slib doordringen en pas later
terugkeren.
Verschillende echoloden worden met 2 frequenties
geleverd, en wanneer deze gced zijn geregeld is in
sommige gevallen een beeld te verkrijgen waarop
twee of meer reflecterende lagen zichtbaar zijn
(fig. 3). In twijfelgevallen zal men overgaan tot het
nemen van grondmonsters.
Echoloden zullen, afhankelijk van de frequentie,
doordringen tot op lagen met s.g. 1.03, terwijl op de
Nieuwe Waterweg is gebleken, dat in „water" met
s.g. 1.1 nog goed gevaren kan worden.
4.2 Blinde/breedte
De uitgezonden signalen vormen een kegel, met een
bepaalde tophoek. Deze tophoek (bundelbreedte) is
van belang voor het onderscheidend vermogen.
Als vuistregel geldt dat echoloden met een hogere
frequentie een nauwere bundel hebben.
Wanneer een vlakke bodem wordt gepeild, zal eerst
signaal t, worden geregistreerd, vervolgens t2 en t3
(zie fig. 4a). In het geval een kuil binnen de bundel
valt, is t2 het eerst terugkerende signaal, wanneer een
dam wordt gepeild geeft t3 de diepte aan (fig 4b, 4c).
Afhankelijk van waterdiepte en doel van de meting
zal een geschikt echolood gekozen worden:
- in geringe diepte is het gebied dat de bundel be
strijkt niet zo groot.
- wanneer naar obstakels wordt gezocht, zal een
echolood met brede bundel goed voldoen: er
wordt een groot gebied bestreken, terwijl men er
van verzekerd is dat het hoogste punt geregi
streerd wordt.
- voor het peilen van een dam zal men een echolood
met nauwe bundel gebruiken.
5 Overige metingen
In vele gevallen zal de geodeet te maken krijgen met
metingen die niet of slechts gedeeltelijk binnen zijn
ngt 77
i
Fig. 3. Bodem, bedekt met een dikke laag slib, gepeild met
een echolood, werkend op frequenties 30 KHz en
210 KHz (foto Krupp Altas).
88