technische Commissie draagt zelfs het karakter van een zelf standig bestuursorgaan. Het is duidelijk dat deze horizontale en verticale coördinatie organen een wettelijke basis moeten krijgen. Procedureel bezien zijn de in verschillende wetten vastgelegde besluitvormingsprocedures voorbeelden van coördinatie op dit vlak. Het plan, aldus De Haan, is een coördinatie-instru ment bij uitstek. Coördinatie van wetgeving zal dan ook voor een groot deel planningwetgeving zijn. Het systeem van structuurschetsen en structuurschema's is de eerste fase hier van. Hier vindt, op lange termijn, de koppeling plaats tussen de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de inrichtings- en beheerswetgeving. De tweede fase moet de operationele gebiedsaanwijzing be treffen. Dan heeft men de koppeling voor de middellange termijn. Al met al is coördinatie van wetgeving een voorwaarde voor horizontale en verticale coördinatie van bestuur. Wat het complementair bestuur betreft, schetste De Haan de operationele gebiedsaanwijzing en de coördinatie van vergunningenprocedures als twee voorbeelden hiervan. De oervorm van het complementair bestuur is het basis akkoord. De RARO heeft deze gedachte uitgewerkt enerzijds in de richting van een wettelijk te regelen bestuursovereen komst, en anderzijds in de richting van de operationele ge biedsaanwijzing op wettelijke basis. Het voordeel van de laatste constructie is dat de akkoord-gedachte deel uitmaakt van een wettelijke besluitvormingsprocedure. Die gebieds aanwijzing is een koppeling tussen bestemming aan de ene kant, en inrichting en beheer aan de andere kant. Voorbeel den vindt men steeds in de gemeentelijke gebiedsaanwijzing uit het Wetsontwerp op de Stadsvernieuwing, en de gebieds aanwijzing van rijkswege (b.v. tracébepalingen) zoals die in het RARO-advies over de planologische besluitvorming op rijksniveau ter sprake komt. De coördinatie van vergunningenprocedures is een ander probleem. De wetgever zou kunnen bepalen dat de huidige verschillende vergunningverlenende bevoegdheden intact blijven, maar worden gecoördineerd in één gezamenlijke besluitvormingsprocedure. Ook zullen de vergunning-voor waarden op elkaar moeten worden afgestemd, desnoods tot over de sectorale grenzen heen. Het Wetsontwerp Algemene Bepalingen Milieuhygiëne gaat wat dat betreft nog lang niet ver genoeg. Ook de reorganisatie van het binnenlands bestuur zal waar schijnlijk heel wat minder ingrijpend kunnen zijn als men een goed complementair bestuur zou bewerkstelligen. Het Wets ontwerp dienaangaande geeft de indruk dat volstaan kan worden met de verschuiving van enige bevoegdheden tussen rijk, provincie en gemeente. Veeleer zal men de bevoegd heden op alle niveaus moeten uitbouwen in complementaire richting. De noodzaak van een provinciale herindeling kan men dan daarna alsnog bezien, want de urgentie daarvan is mij nog niet gebleken, aldus prof. De Haan. Hetzelfde geldt voor de departementale herindeling. Ook daar kan men niet volstaan met de verschuiving van enige sectorale taken, maar zal men dwarsverbanden in organisatorische en procedurele zin moeten aanbrengen. Mevr. mr. Chr. A. de Ruyter-de Zeeuw (voorzitter Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening) sprak over de coördi natie van wetgeving en ruimtelijke ordening. Het realiseren van een best denkbare wederkerige aanpassing van ruimte en samenleving (zulks ter wille van die samenleving) vereist visie op de ruimtelijke ontwikkeling en op de samenleving, en een consistent samenhangend bestuursbeleid dat zowel planning als uitvoering omvat, zo werd door haar betoogd. Tot nu toe is die visie er wel geweest: zie de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening en de Oriënteringsnota, alsmede het werk van menige PPD. Maar het heeft juist ontbroken aan een voldoende samenhangend bestuursbeleid. Binnen het systeem van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is er geen garantie voor eenheid van bestuur op rijksniveau. Evenmin is er een samenhangend beleid tussen rijk, provincie en ge meente. Horizontale en verticale coördinatie van bestuur zal nu de oplossing moeten bieden. Men moet echter goed be seffen dat coördinatie van de planning het niet kan stellen zonder coördinatie van uitvoering: bestemming, inrichting en beheer moet men uitdrukkelijk als één geheel zien. De structuurschetsen en -schema's aldus beschouwend, vraagt men zich af wat dit stelsel van plannen betekent voor de uit voering. In deze plannen worden de sectorplanning en de ruimtelijke facetplanning onderling op elkaar afgestemd. Het systeem van planning brengt bovendien openbaarheid, in spraak e.d. met zich mee. Er blijven ook vragen: hoe ver houden de schetsen en schema's zich tot elkaar? Hoe is dat tussen de schema's onderling? Een wettelijke regeling van dit planningssysteem is dan ook nodig. Dit is vooral nodig met het oog op de rechtsgevolgen van de structuurschetsen en -schema's. Hoe werken ze door in streek- en bestemmings plannen? Het streekplan wordt door de regering als het eerste niveau gezien waarop ten aanzien van de doorwerking van het rijksbeleid naar de lagere bestuursniveaus een ruimtelijke belangenafweging en planning plaats vindt. We kunnen dus rekenen, aldus mevr. mr. Chr. A. de Ruyter- de Zeeuw, op een machtige" stroom streekplannen-nieuwe stijl! Maar, wat komt er van de uitvoering terecht zolang het nog ontbreekt aan het sluitstuk van het veelbelovende bouw werk van horizontale en verticale coördinatiede operationele gebiedsaanwijzing! Zo'n gebiedsaanwijzing moet het prin cipebesluit zijn dat een bepaald gebied voor één of meer doel einden zal worden ingericht en/of beheerd overeenkomstig een daartoe vastgesteld programma. Dat programma moet nader uitgewerkt zijn. Gebiedsaanwijzing bindt de drie over heden. De burger is gebonden door het bestemmingsplan. Een gebiedsaanwijzing moet dus tevens een aanwijzing (art. 37 WRO) of een directe ministeriële aanwijzing kunnen in houden. Eén en ander zal in de Wet op de Ruimtelijke Orde ning moeten worden opgenomen. Voor zaken van groot nationaal belang zal het Rijk de gebiedsaanwijzing moeten geven. Als het goed is zullen voorts vele concrete zaken bij het streekplan aan de orde komen. De provincie zal daarbij duidelijk moeten aangeven wélke concrete punten basis zijn voor een gebiedsaanwijzing door de provincie. De gemeen ten kunnen op basis van gemeentelijke structuurplannen gebiedsaanwijzing geven (zie b.v. de stadsvernieuwing). De gebiedsaanwijzingen hebben gemeen dat ze gericht zijn op alle drie bestuursniveaus, en daarbij precies aangeven wie welke verplichtingen op zich neemt. Dat kan alleen als de gebiedsaanwijzing in de Wet op de Ruimtelijke Ordening is opgenomen. De belangrijkste schakel in dit geheel lijkt het streekplan te worden. Men zal zich moeten bezinnen of met ngt 77 lil

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1977 | | pagina 17