en dat alles met respect voor hun wederzijdse verantwoorde
lijkheden. Hier komt de gedachte van het complementair
bestuur naar voren. Gescheiden optreden van overheids
organen kan niet meer. Vooral bij het gebruik van grond en
ruimte is dat overduidelijk. Het complementair bestuur ver
onderstelt een bepaalde mentaliteit, nl. de bereidheid tot
luisteren en daarbij eikaars verantwoordelijkheden tot hun
recht te laten komen. En daarbij zijn wettelijke procedure
voorschriften een goede steun. Met complementariteit wordt
niet de verticale staatsopbouw verlaten, maar wordt tot uit
drukking gebracht dat overleg op basis van evenwaardigheid
van de partners dient te worden gevoerd. Zo zijn er dan ook
sterke, bestuurskundige gemeenten nodig om een werkelijk
tegenspel te bieden.
Vooral meer samengestelde projecten (groeistad, stadsver
nieuwing, landinrichting e.d.) doen blijken dat er behoefte is
aan coördinatie, en dus aan goede overleg- en beslisstructuren.
De gedachte van de operationele gebiedsaanwijzing kan hier
van nut zijn. Er zal echter inzicht moeten zijn hoe het staat
met de continuïteit van de afspraken. Hoe ver moet de
binding van partijen jegens elkaar reiken, en wie komt op
voor de consequenties van niet-nakoming? Het is duidelijk
dat complementair handelen een wettelijke basis vergt. Ook
zal men de lagere bestuurslichamen moeten omgeven met
voldoende rechtswaarborgen tegen het doorzetten van zijn
bedoelingen door het „hogere" lichaam, ingeval van conflict.
Het betoog van prof. mr. R. Crince le Roy (RU Utrecht)
handelde over coördinatie en rechtsbescherming. De keer
zijde van de coördinatie van de wetgeving inzake het on
roerend goed moet zijn een zodanig stelsel van rechtsbescher
ming, dat de rechten en belangen van de individuele burger
in gelijke mate worden gewaarborgd terzake van alle over-
heidsdaden gericht op bestemming, inrichting en beheer van
onroerend goed, zo stelde hij. Dit is nog lang niet het geval.
In de huidige situatie zijn er nogal wat verschillen in de moge
lijkheden van bezwaar, beroep, schadevergoeding en open
baarmaking van de publiekrechtelijke toestand. Bij de tot
standkomingen uitvoering van bijvoorbeeld een bestemmings
plan kan men zien optreden de Kroon, GS, de gemeenteraad,
de afdeling Rechtspraak van de Raad van State, enz. Boven
dien zijn de te volgen procedures ook nog verschillend. In
sommige gevallen (overheidshandelen in strijd met bestem
mingsplan) speelt bovendien de civiele rechter een grote rol.
Vat men het begrip rechtsbescherming nog ruimer op dan
men al doet, dan kan men ook nog denken aan een rechterlijk
toetsingsrechtgebruiksbepalingen gesteld in een bestem
mingsplan kan men b.v. hieraan onderworpen achten (art.
10 WRO).
Ook bij de planschade ligt het minder eenvoudig. De Kroon
treedt hier op als orgaan van administratief beroep en wil
daarbij sommige vormen van uitvoeringsschade als plan-
schade aanmerken, maar is er uitvoeringsschade veroorzaakt
door een onoordeelkundig of onnodig belastende wijze van
uitvoering dan moet men bij de civiele rechter zijn. Waar
houdt de ene uitvoeringsschade op, en waar begint de andere?
Bij andere wetten dan de Wet op de Ruimtelijke Ordening is
de situatie dezelfde. Als men nu weet dat er zo ongeveer 200
administratieve wetten zijn, dan kan men zich ongeveer een
beeld vormen van alle daarin opgesloten middelen van rechts
bescherming.
Er bestaat hier behoefte aan meer inzicht. Door het ontbreken
daarvan is het moeilijk een definitief standpunt te bepalen
met betrekking tot de vraag of we de kant moeten opgaan
van twee gescheiden rechterlijke machten, één voor de burger
lijke en strafrechtspraak en één voor de administratieve recht
spraak. In de eerste plaats zullen er misschien competentie
geschillen rijzen. Een arbiter voor rechters (zoals men die in
Frankrijk had) lijkt in Nederland weinig aantrekkelijk. Boven
dien ontmoeten privaatrecht en publiekrecht elkaar ook
steeds vaker, zodat het moeilijker wordt te bepalen wanneer
men bij welke rechter moet zijn. Zo komt het voor dat de
overheid van het privaatrecht gebruik maakt, terwijl publiek
rechtelijke bevoegdheden aanwezig zijn. Anderzijds gebeurt
het dat de hantering van zo'n publiekrechtelijke bevoegdheid
afhankelijk wordt gesteld van een privaatrechtelijke overeen
komst. De overheid heeft voor het bereiken van haar doel
immers in veel gevallen de keus tussen privaat- en publiek
recht. Maar daarmede wordt ook de te volgen rechtsgang
van de rechtzoekende afhankelijk van de uiterlijke verschij
ningsvorm van het overheidshandelen. Men moet er echter
van uitgaan dat het niet moet uitmaken hoe de overheid tot
een beslissing gekomen is. De bezwaren van de rechtzoekende
richten zich immers tot de gevolgen van het overheids
handelen. Zodoende verdient het aanbeveling om de rechts
bescherming bij één rechtsbeschermingsinstantie te concen
treren. Het meest voor de hand liggen dan administratieve
kamers van de gewone rechterlijke macht, eventueel met een
aangepast administratief procesrecht waarin ruimte wordt
gelaten voor specialisatie en voor versnelde procedures.
Ook het schadevergoedingsrecht verdient coördinatie. De
volledige schadevergoeding volgens administratieve regeling,
en de vergoeding van schade op basis van het privaatrecht
worden nu reeds door de civiele rechter vastgesteld. Vergoe
ding van onevenredige schade (art. 49 WRO) echter door de
administratie. Zouden bepalingen als art. 49 WRO gebaseerd
zijn op de vrees dat de overheid wel eens voor onaangename
verrassingen zou kunnen komen te staan indien dit soort
schadevergoedingen bij de gewone rechter zouden worden
ondergebracht? Het leerstuk van de onrechtmatige daad
toont echter dat de civiele rechter steeds behoedzaam te werk
is gegaan. Al met al is er reden om de rechtsmacht van de
civiele rechter uit te breiden tot vergoedingen van oneven
redige schade, aldus prof. mr. R. Crince le Roy.
Over coördinatie van wetgeving en informatieverzorging
sprak, als laatste redenaar, prof. dr. ir. M. J. M. Bogaerts
(TH Delft).2 Er bestaat op het terrein van de informatie
verzorging nauwelijks enige wetgeving, zo constateerde hij,
en van coördinatie hiervan is helemaal geen sprake. Er
bestaan vele vastgoedsystemen in Nederland. Zij hebben alle
hun eigen beperkte doelstelling. Dat heeft tot gevolg dat
degene, die ten behoeve van het ruimtelijk beleid deze
systemen gebruikt, een vertekend of onvolledig beeld kan
krijgen van de werkelijkheid. Dan kunnen verkeerde beslis
singen worden genomen, en kan het nemen van beslissingen
ten onrechte nagelaten worden. Om dat te voorkomen moet
de informatieverzorging wettelijk geregeld worden, welke
regeling opgenomen moet worden in de gehele gecoördi-
2 Redevoering integraal afgedrukt in dit nummer van het
NGT.
ngt 77
113