- ontwerpen van ruimtelijke plannen (in het bij
zonder op perceelsniveau)
- het beoordelen van ruimtelijke plannen naar
velerlei gezichtspunten
- waardebepaling (met name economische waarden)
- organisatie van de realisatie van ruimtelijke
plannen (denk aan grondverwerving en gronduit-
gifte door gemeenten).
Dat ik in deze opsomming ook de waardebepaling
opneem behoeft misschien enige toelichting. Er zijn
twee redenen voor. De eerste is, dat bij elke ver
andering van relaties tussen mensen en grond waar
de wordt bepaald (bij koop en verkoop bijvoorbeeld)
of moet worden bepaald (bij gedwongen ruil in het
kader van ruilverkaveling en stadsvernieuwing). De
tweede is, dat waardebepaling geen beschrijvende
activiteit is zoals groottebepaling, maar dat waarde
wordt toegekend mede op grond van toekomstver
wachtingen. Denk maar aan de „negatieve ontwik-
kelingsschade" van De Haan! Waardebepaling is
een voorspellende bezigheid, net zo als ruimtelijk
ontwerpen: je moet altijd rekening houden met
toekomstig gebruik.
In tweeërlei opzicht is de planologische geodesie ook
een sterk integrerend vakgebied. Qua object: wat
planologisch geodeten afleveren komt tot stand via
een confrontatie van allerlei belangen. Qua werk
wijze: om ruimtelijke plannen te kunnen ontwer
pen, beoordelen en realiseren en waarden te be
palen, moeten er allerlei methodieken, vaak afkom
stig uit zeer verschillende disciplines, aan elkaar
worden gekoppeld tot één procedure.
Samenvattend wil ik stellen, dat planologische
geodesie geen beschrijvend vak is in de zin van de
gebruikelijke definitie van geodesie, maar net zoals
stedebouwkunde, civiele planologie, cultuurtech
niek een ruimtelijk ontwerpend vak.
2 Planologische geodesie - dat is wat!
Wat ik in het vorige hoofdstuk heb geschetst is niets
meer dan een beschrijving van een bepaald veld van
activiteiten die momenteel door geodeten worden
uitgevoerd en vroeger door prof. Witt werden onder
wezen. Ik heb niets toegevoegd, alleen de accenten
wat anders gelegd.
Op basis van een, in wat deftiger bewoordingen ge
stelde maar verder hetzelfde inhoudende, nota
heeft de Afdeling der Geodesie van de TH begin
september groen licht gekregen voor de hervervul
ling van de leerstoel planologische geodesie. Het
bestuur van de TH heeft daarmee dit vakgebied her
kend en erkend als een zelfstandig iets naast de
andere in Delft bestudeerde en onderwezen plano
logische vakgebieden. Al eerder vond het vakgebied
erkenning door een lidmaatschap van de sectie
planologie van de Academische Raad.
Mijn verhaal zou nu kunnen eindigen met hoop
volle verwachtingen voor de uitkomst van de op
handen zijnde benoemingsprocedure. Toch wil ik
nog even doorgaan, de opgewekte geluiden uit het
eerste hoofdstuk aanvullend met een wat meer in
mineur gesteld stuk.
Wat planologische geodesie is naar mijn ervaring
voor veel mensen, ook geodeten, zelfs voor geodeten
die de planologische geodesie beoefenen, geen van
zelfsprekende zaak.
Laat ik beginnen met een aantal citaten. Van twee
ruilverkavelaars bijvoorbeeld: „Het is niet de be
doeling dat de ingenieur van het Kadaster een plan
nenmaker wordt..."1. Van een oud-ruilverkavelaar:
„De geodeet zal met zijn jarenlange ervaring meer
bij de voorbereiding, de planning betrokken moeten
worden. Hij is niet de planoloog of de ontwerper,
maar wel zal hij een belangrijke bijdrage kunnen
leveren voor de bepaling van de keuze".2 Toen ik
dat las vroeg ik mij af: wat zal die inbreng dan wel
zijn? Vastgoedgegevens? Kaarten? Rechtsregels?
Agrarische en landschappelijke criteria? Gemkkig
kon ik een jaar later het volgende horen en lezen:
„Dat de geodeet zich in de planologische geodesie
ook bezighoudt met het ontwerpen en de inrichting,
op het terrein van plannen die wijzigingen in de
directe verhouding van de mens tot een stuk grond,
de één-op-één-relatie, ten gevolge hebben, is al vele
jaren een feit, o.a. bij de ruilverkaveling".3
De geciteerde uitspraken vormen naar mening een
aanwijzing, dat bij planologisch geodeten het besef
niet sterk is dat ze ruimtelijk ontwerpend bezig zijn,
dat ze optreden als plannenmakers, als opstellers
van voorstellen voor verandering, en niet slechts als
aandragers van gegevens en uitzetters van door
156
ngt 77