Hoe denken niet-geodeten over de planologische
geodesie? Maar weer een paar citaten: „De geodeet
is de beschrijver van het plan van toedeling".6
„Het in kwantitatieve termen beschrijven van het
aardoppervlak in al zijn verschijningsvormen is een
adagium dat onveranderd kan blijven".7 „De
geodeet kan vanuit zijn centrale functie van infor
matievastlegger een bijdrage leveren in het ont
werp- en planningsproces, maar hij moet niet de
man zijn die het doet".8 „De geodeet is de aange
wezen figuur voor het maken van een classificatie,
b.v. naar geschiktheid der gronden voor verschil
lende doeleinden, voor in studie genomen objecten.
Het werken met oppervlakte (oppervlaktebepaling
en voorstelling op de kaart), het denken in maten en
getallen is een specifieke taak voor de geodeet"9.
Gelukkig is er minstens één niet-geodeet die een
ander geluid laat horen: „Het is dan ook ondenk
baar dat dit deel van de inrichtingsactiviteit - de
herindeling van het grondgebruik - door een andere
academicus zou kunnen worden verricht"10. Einde
lijk erkenning, maar tegelijk toch ook wel een beetje
onderschatting van andere academici en van de
academicus in het algemeen. Het is onjuist een be
paalde discipline uit te roepen tot de enige die een
bepaalde activiteit kan verrichten. Het is voldoende
om ervoor te zorgen en erop te wijzen dat hij die
activiteit goed of zelfs beter kan verrichten. Dat is
al moeilijk genoeg.
Dat waren dan wat meningen over de geodesie en de
geodeet. Duidelijk is wel: de ontwerpende, sturende
taak van de planologisch geodeet wordt vaak niet
onderkend, soms zelfs ontkend. Het kost heel wat
moeite om die in mijn ogen verkeerde meningen met
hun oorzaken en gevolgen te bestrijden (vandaar
misschien de vaak nogal verdedigende toon van m'n
verhalen). Er zijn echter nog andere, ermee samen
hangende en zeker niet makkelijker oplosbare pro
blemen, met betrekking tot de praktijk van de
planologische geodesie en met betrekking tot de op
leiding.
Al in 1970 werd door iemand geconstateerd: „Cul
tuurtechnische werken (waaronder ruilverkaveling)
krijgen in toenemende mate het karakter van ruim
telijke ordening en komen daardoor in handen van
planologen en cultuurtechnici"11. We zijn nu zeven
jaar verder en deze waarschuwing heeft nog steeds
al zijn kracht behouden. Die andere vakgebieden
hebben, mede door een grote toeloop van studenten,
een grote vlucht genomen. Methoden voor waarde
ring, ontwerp en planning zijn er volop in ontwikke
ling. Ook is er een duidelijke tendens waarneem
baar tot een afdaling tot op het perceelsniveau,
mogelijk geworden door de ontwikkeling van de
computertechniek en wenselijk geworden om daad
werkelijk ruimtelijke processen te kunnen sturen als
we dat willen. En dan zit je al gauw op het werk
terrein van de planologische geodesie, er ontstaat
concurrentie.
Een voorbeeld. Het plan van wegen en waterlopen
en het landschapsplan in de ruilverkaveling werden
tot nu toe ontworpen op basis van statistische infor
matie over het gebruik. Nu is echter de tendens veel
gedetailleerder te werk te gaan, nl. op basis van
niet-geaggregeerde gebruiksgegevens een voorlopig
plan van toedeling te ontwerpen om in wisselwer
king daarmee beslissingen voor te bereiden voor
landschap, ontsluiting, beheersgebieden, bestem
mingsplan en streekplan. En het is duidelijk dat
cultuurtechnici hierin net zo geïnteresseerd zijn als
de geodeten. Hier ligt dus een probleem: wie moet
het potlood vasthouden? Voor allebei is wat te
zeggen, en er is al heel wat over gezegd, zoals me
laatst bleek bij het doorbladeren van enkele heel
oude jaargangen van het Tijdschrift voor Kadaster
en Landmeetkunde12.
Ruimtelijk ontwerpen speelt zich af tussen de toe
stand zoals die er ligt, en de wensen, criteria, voor
hoe de toestand moet worden. Dit alles binnen een
door het recht gesteld kader.
Geodeten zijn sterk in het administratief, landmeet
kundig, kartografisch vastleggen van de oude toe
stand. Ze zijn goed op de hoogte van de grenzen
door de wet gesteld, en weten als geen ander hoe ze
de plannen juridisch, administratief en landmeet
kundig moeten afwerken. De kennis van de land
schappelijke en landbouwkundige criteria is minder
sterk, en het besef van en gevoel voor een ontwer
pende activiteit is al heel weinig ontwikkeld in de
opleiding tot nu toe.
Cultuurtechnici hebben een veel sterker op ontwer-
158
ngt 77