SEASAT
In mei 1978 is de lancering voorzien van SEASAT.
Deze satelliet is o.a. uitgerust met een radarhoogte
meter waarvan de precisie door de ontwerpers
wordt geschat op 10 a 20 cm. Een Europese bij
drage in het door NASA georganiseerde SEASAT-
projekt voorziet in zeetopografie- en golfstudies in
het Noordzeegebied. Globale ondersteuning van het
SEASAT projekt met nauwkeurige laserafstand-
metingen is van groot belang en het lasermeet
systeem te Kootwijk zal als één van de drie of vier
dan operationele Europese laserwaarnemings-sta-
tions in dit projekt deelnemen.
5 Toepassingen van lasermetingen
Het overgrote deel der verschillende typen metingen
die in de satellietgeodesie voorkomen, betreft me
tingen die informatie bevatten over de momentane
relatieve ligging van twee stoffelijke punten, waar
van minstens één een satelliet is. De mate van activi
teit of passiviteit tijdens de meting kan aan weers
zijden van de „meetlijn" ongelijk zijn verdeeld,
waarbij de aktieve kant zowel die van de satelliet
als van het aardse punt kan zijn. Volledigheids
halve moet worden gezegd dat ook metingen tussen
twee verschillende satellieten in de satellietgeodesie
relevante bijdragen kunnen leveren.
Sinds 1965 leveren lasermetingen tesamen met an
dere meettechnieken bijdragen bij de bepaling van
3-dimensionale stationsposities en bij het detailleren
van het aardse zwaartekrachtsveld. Specifieke bij
dragen van lasermetingen zijn geleverd en worden in
toenemende mate verwacht ten aanzien van de pro
blematiek van de aardrotatie (rotatiesnelheid (UT 1)
en poolbeweging) en hiermee samenhangende elas-
ticiteitsparameters van de aarde. Bijvoorbeeld de
LAGEOS-satelliet die uitsluitend voor lasermetin
gen is uitgerust, is primair voor dergelijk onder
zoek gelanceerd.
Nieuwe en fijnere detaillering van het zwaarte
krachtsveld is onlangs geleverd door de combinatie
van satelliethoogtemeting en laserafstandmeting
(GEOS-C). De binnenkort te verwachten precisie
bij hoogtemeting (SEASAT) betrekt onvermijdelijk
oceanografische aspekten, zoals de topografie en de
helling van het zeeniveau in deze problematiek.
Lasermetingen zullen nooit op massale schaal toe
gepast (behoeven te) worden. Zij leveren relevante
bijdragen bij wetenschappelijke projekten waarbij
maximale precisie en vooral ook duidelijke opera
tionele definieerbaarheid van de waarnemingsgroot
heden opwegen tegen het geduld dat men op som
mige breedtegraden moet opbrengen om voldoende
waarnemingen te kunnen verzamelen. Lasermetin
gen zijn overigens vrij kostbaar en vragen toege
wijde bediening door ingewerkte waarnemers.
Naast verschillen in precisie zullen vooral ook deze
praktische eigenschappen de toepassingen van di
verse meettechnieken bepalen. Zo bestaat er bij
voorbeeld een duidelijk verschil tussen lasermetin
gen en dopplermetingen. Deze laatste techniek die
relatief goedkoop, zeer eenvoudig voor de gebrui
kers en grotendeels weersonafhankelijk is, leent zich
bij uitstek voor „surveyor"-type toepassing: satel
liet-geodetische verdichtingsmetingen, nieuwe meet
kundige grondslagen in afgelegen gebieden en enkel-
puntsbepaling voor navigatie- of exploratiedoel
einden, bijvoorbeeld.
De opkomst en de toenemende precisie van de ver
schillende meettechnieken in de satellietgeodesie
hebben de afgelopen twintig jaren veel veranderd
aan de modeltheoretische kant, want het is duidelijk
dat een toenemende meetprecisie gepaard moet
gaan met een verfijning van de rekenmodellen. Zo
komt, voor een belangrijk deel door de bijdragen
van nauwkeurige laserwaarnemingen, de globale
geodesie steeds meer in het stadium waarin conse
quenties van de vervormbaarheid der aarde in de
modeltheorie moeten worden verwerkt. Omgekeerd
biedt dit in toenemende mate gelegenheid tot toe
passing van geodetische resultaten in de geo
fysica [2], [3],
ngt 78
Literatuur
1. Torrien, J., International agreement on the value of the
velocity of light. Metrologica 10, 9 (1974).
2. Aardoom, L., Satellite Geodesy Applied to Geodynamics,
in 'Progress in Geodynamics', symposium on Geody
namics, Amsterdam, 1975.
3. Ritsema, A. R., Geodynamica, de mobiliteit der vaste
aarde, NGT 74,175-185, 1974.
29