-fëY 3.3 De tracéberekening In [5] treft men een beschrijving aan van het pro gramma, dat NS in 1974 heeft ontwikkeld voor de berekening van tracéparameters F uit voorwaarde- vergelijkingen q. Dit programma wordt dagelijks gebruikt voor ontwerpberekeningen (tracélijnen van te bouwen sporen). Elk tracélijn heeft minstens 3 voorwaarden (zie fig. 9): q_x XA IXAB(...PJ...,cpA)-XB qYA IYAB(...PJ...,cpA)-YB <f (Pa I<Pab(--PJ---)-<Pb (16) Deze worden aangevuld met dwangpunts- en overige voorwaarden tot het aantal gelijk is aan het aantal onbekende (tracéparameters) FJ; bijv. de dwang- puntsvoorwaarde (zie fig. 10): qD' sin (Pd[Xa IXap{...Pj...,(Pa)-Xd1 cos <pd[ya1 yap(...pj <pAr0] Hierin zijn: X A, Ya'Va>£b' Yb-><Pb' K d> Yd (16a) (17) de in het coördinaatstelsel bekende „startgroot heden", hierna te noemen: A'; IX, IY, Iep: de X-, Y-, resp. cp-intervallen van de tracé-elementen (rechtstanden, clothoïdes, cirkelsegmenten); Pj de tracéparameters (lengtes L van rechtstanden, middelpuntshoeken W en krommingen K van cirkel segmenten, clothoïdeparameters A; zie fig. 17). Na keuze van benaderde waarden PJ0 voor de onbe kenden, kan de vierkante coëfficiëntenmatrix (dqs/dpJ) worden opgesteld Tevens kunnen de sluittermen q\...P]0...i4'...) wor den berekend. Dan worden de correcties aan PJ0: dq' De oplossing van het tracévraagstuk luidt dus: P' PJo (q\...PJ0...A'...)) (18) In de gevallen, dat dit programma wordt gebruikt voor boogcorrecties, worden de „startgrootheden" A' (coördinaten en argumenten!) bepaald door me ting, in een lokaal coördinaatstelsel. Hun stochas- ticiteit plant zich dan voort in de opgeloste Pj volgens: - (AA') SP1! \dA'J (19) 3.4 De startgrootheden van de tracéberekening Gd') De grootheden XA, YA(pA, XB, YB en epB zouden kunnen worden bepaald door van de twee recht standen twee punten op te meten (PA en PA. resp. PB en FBi). Om verschillende redenen is het raadzaam, enkele punten meer te nemen, en de rechtstand hieruit als kleinste - kwadraten - oplossing te bepalen: - er worden punten aangemeten van het spoor zo als het er ligt; dit is niet zuiver recht. Het argu ment zou alleen dan goed genoeg bepaald kunnen worden uit 2 gemeten punten, indien deze ver genoeg van elkaar liggen (d.w.z. op afstanden minstens gelijk aan de lengte van de boog). Deze tijdrovende methode kan vermeden worden door 4 a 5 punten te nemen, die dan dichter bij elkaar kunnen liggen. Bovendien is het dan niet nood zakelijk, de punten in de aansluitende recht standen achtereenvolgens uit 2 standplaatsen aan te meten. //Yt Fig. 10. De sluitterm qD van een dwangpuntsvoorwaarde. „S 1 ÖP' ngt 78 69

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1978 | | pagina 11