y J r1 1 ft Xa] A lab yd 1 - door de lijnvergelijkingen van de rechtstanden te berekenen als kleinste-kwadraten-oplossing van de gemeten punten, verkrijgen we door de toet sing een mogelijkheid om een norm te stellen voor de „rechtheid" van de rechtstand. Het is niet van belang of een eventuele verwerping veroorzaakt wordt door een meet/out in de betreffende losse voerstraal, dan wel door een plaatselijke afwijking van het aangemeten spoor. 3.5 Overzicht Er zijn nu drie categorieën punten te onderkennen (zie fig. 11): 1. De punten P„ die bepaald worden door meting, en berekend via een normale netverefifening: punten in de aansluitende rechtstanden, portaal- masten, de dwangpunten voor het tracé. 2. De punten A en B (begin- en eindpunt van het tracé) zijn punten op de vereffende rechtstanden. 3. De punten op de tracélijn: Pv Deze worden be paald uit: - de afstand s langs het tracé vanaf PA of PB - de tracéparameters PJ öf XA, Ya, <pA\ öf XB, Yb, <pB (zie fig. 19). Dus: jr, - s-5, ...f'...) ,20b) Een eis die aan de definitie van de punten P, gesteld moet worden is deze, dat ook in differentievergelij kingen dient te gelden dat berekening vanaf A het zelfde resultaat geeft als berekening vanaf B; dus: AX? AXf AYf A y® Dit hangt samen met de definitie van s, en wordt behandeld in paragraaf (4.5). Figuur 12 geeft een overzicht van het gehele reken- proces, van waarnemingsgrootheden x' tot en met uitzetgegevens. De eerste stap, de netvereffening, impliceert de keuze van een rekenbasisdeze wordt gevormd door de twee punten van het net waardoor het coördi naatstelsel wordt gedefinieerd, en waarvan de co- ordinaten astochastisch blijven. Zoals bekend zijn de varianties (standaardellipsen) van alle punten af hankelijk van deze - op zich geheel willekeurige - keuze; de varianties van de uitzetgrootheden zijn hiervan, via de voortplantingswetten, in principe dus ook afhankelijk! Hiermee ontvalt de basis aan het stellen van criteria zoals geformuleerd in para graaf (3.2), behalve als bewezen zou kunnen worden dat de uitzetgrootheden invariant zijn tegen een over gang van de ene rekenbasis naar de andere, dat wil zeggen tegen een zogenaamde schrankings-transfor- matie. Nu zijn volgens de theorie van de schrankings- transformaties - zie [2] - varianties van uit coördi naten berekende hoeken en lengteverhoudingen ge- O O O Fig. 11. De te meten punten P„: kruisjes: punten van het spoor, nulletjes: portaalmasten. Fig. 12. Een schema van de berekening van uitzetgegevens, in een tracé met vier voorwaarden en parameters: Element 1: rechtstand Element 2: overgangsboog Element 3: cirkelboog k en v>) Element 4: overgangsboog Element 5: rechtstand Van elke stap is de paragraaf aangegeven (4.0) waarin deze wordt behandeld. x1 Y 0t Al qs _Pj I V I I 1 1 I I I I 1 1 l I I i 1 rik i I reken basis (6.2) ?A qX qy k3 (6.5) I I lN p(v) i i i i I ab (6. 3) qf (4.4) w xt i i -Q - CD CD qü 's Y t (6.1 i i i i i i X D V i i i i i koördinaten van i i i portaalmasten. m'i i i i i i Pn ~0 B pt 70 ngt 78

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1978 | | pagina 12