op de blok ver effening van Ackermannde verzame
ling vanuit een standplaats gemeten punten wordt
beschouwd als een fotogrammetrisch stereomodel;
deze „modellen" worden via 3 of 4 „Verknüpfungs-
punkte" aan elkaar gekoppeld, waarna de „blok-
vereffening" wordt toegepast. Relaties van stand
plaatsen onderling passen hier niet in, en worden
dan ook niet gemeten! Daarentegen is wel een voor
afgaande polygonering nodig; de polygoonpunten
worden in de tachymetrische meting aangemeten
en in de „blokvereffening" gebruikt als „paspunten"
(zie fig. 4).
In samenwerking met het LGR is berekend, dat pas
bij 6-voudige „verknoping", en bij 2 paspunten per
3 modellen, dezelfde externe betrouwbaarheid wordt
behaald als bij gewone polygonering met voor
waartse insnijding van elke portaalmast uit 2 stand
plaatsen.
De kwaliteit van de vereffende coördinaten wordt
bij de DB uitgedrukt in de zogenaamde „mittlere
Punktgenauigkeit" - een vaag gedefinieerd begrip
van vermoedelijk fotogrammetrische herkomst.
De tracéberekening wordt overwegend handmatig
uitgevoerd (bij N.S. met een volautomatisch algo-
rithme). Mede hierdoor is de precisie van de af-
standen tracé-portaalmast niet geanalyseerd, zodat
de relatie tussen doel en middelen (meting) niet
kwantificeerbaar is.
2.4 Laser-gestuurd schiften
Een recente ontwikkeling in het machinaal spoor-
onderhoud is de door een laserstraal gestuurde
schiftmachinehierdoor wordt de in paragraaf 2.2
beschreven methode van schiften, met behulp van
de-op zichzelf zeer slecht hanteerbare-verschui
vingen, vervangen door permanente „sturing" door
de laserstraal, die gedetecteerd wordt door de
machine.
In bestaande rechtstanden kan deze methode zonder
meer toegepast worden: de laser kan „op het oog"
opgesteld worden, d.w.z. in de as van het onge
corrigeerde spoor; de achtereenvolgende opstel
lingen vormen dan een polygoon met hoeken die
- gezien het bereik van ongeveer 300 m - in vol
doende mate n zijn.
In bogen echter dient de laserstraal uitgezet te wor
den; aangezien het schiften wordt uitgevoerd bij
nacht en ontij, door niet landmeetkundig geschoold
personeel, komt hiervoor uitsluitend de in fig. 3
weergegeven methode in aanmerking: korte af
standen w,. naar permanent aanwezige verticale
objecten; hiervoor vormen de portaalmasten met
hun onderlinge afstand van ongeveer 70 m een uit
stekend hulpmiddel. Gegeven het bereik van de
detector, kan bij bogen met grote straal worden
gewerkt met dubbele portaalafstand (140 m).
De achtereenvolgende opstellingen van de laser
straal vormen een polygoon van koorden van de
gewenste boog. Voor elk werkpunt (ongeveer elke
5 meter spoor) dient de ter plaatse geldende afstand
p van boog naar koorde ingesteld te worden in de
machine. De uitzetmaten m, alsmede de „pijlen" p
Het „Pfeilhöhenabsteckgerat", hier opgesteld op de rechter
Rijnoever bij Bacharach.
uit standplaats s
uit standplaats s+i
polygoon
standplaats
o portaalmast
paspun t
Fig. 4. De door de DB gebruikte meetmethode. De „model
len" i en .s+1 zijn hier vijfvoudig verbonden.
ngt 78