(gij) (TÏÏüY In dergelijke gevallen komt in de uitdrukking voor G (de uitgezette grootheid) g zelf niet voor; reeds daarom is G minder geschikt als criteriumgrootheid in een criteriumgrootheid voor een proces opmeting - berekening - uitzetting dient dit hele proces ver tegenwoordigd te zijn! We kiezen daarom als criteriumgrootheid het ver schil van „uitgezette" en uit te zetten (berekende) grootheid; met (12): Q-S «xr ))-ƒ(£/') (13) Dit is een nu/grootheid. Aangezien er geen correlatie is tussen u' en U', en ook niet tussen de U' onder ling, wordt de variantie hiervan: met: 3.2 De uitzetting van bogen De in deze paragraaf gebruikte begrippen precisie, (externe) betrouwbaarheid, modelfoutetc. zijn uiter aard ontleend aan Baarda's publikatie [1]. a. Precisie (zie fig. 5) De afstanden Mj en M2 zijn ongeveer 2.75 m en kunnen loodrecht op het spoor worden uitgezet. We maken nu weer onderscheid tussen de berekende grootheden m1( m2 enerzijds, en hun realisering („uitzetting") Mi, M2 anderzijds. Aan figuur 6 ont lenen we de afstand m{v) tussen de koorde en de verbindingslijn Pl, P2 ter plaatse van het detectie- punt Pd. Aangezien: ml Km2<£.K geldt bij benadering: m(v)-iTi, m2 ml n -oK K Voor de berekening van de precisie kunnen we dus gebruiken: m{v) (1 —v)inl +vm2 oc +|va| De door de schiftmachine te realiseren verschuiving van het spoor, s, bedraagt dus: (aanduiding van stochasticiteit door onderstreping) s(v) [(l-v)ml+vm2 p(v)]~ -[(1 -v)M1+vM2+P] Dit is een nulgrootheid zoals bedoeld in (13). Hierin zijn: Oh, 012 en P(.v): functies van Xx, 7,X2, Y2 en de tracéparameters. Mi en M2: „realiseringen" van mx, m2. Dde door de detector gemeten afstand tussen laser straal en spoor. Als criterium voor de precisie stellen we nu, dat de invloed van het „berekende deel" van s klein moet zijn vergeleken met de invloed van het „realiserings- deel"; in standaardafwijkingen, na aanname dat: Mj, M2 en D zijn correlatievrij. Eis: cr[( 1 p)nii +vm2 p(v)] i\/f7MffD b. Betrouwbaarheid Nadat het spoor langs de koorde Px P2 is afgewerkt, wordt de laser verplaatst naar P3, en de laserstraal uitgezet t.o.v. P3 en P2(-> M2\; zie fig. 7). Vanaf een afstand L vóór de laser wordt gebruik gemaakt van de nieuwe opstelling van de laserstraal. Een eventuele niet-verworpen meetfout resulteert in een modelfout Pa in de hoek a tussen de twee koor den; de „kier" t tussen de twee laserstralen is dan ter plaatse van dit „overstappunt": tL M'2 M2—L Va k Fig. 6. De grootheden zijn dezelfde als in fig. 5,/boven. Fig. 7. De achtereenvolgende uitzetting van twee laser opstellingen, met twee „modelfouten" in de uitzet ting van M2 en berekende koordehoek a. Hierdoor ontstaat een kier ter grootte van ti, tussen de uitge zette tracélijnen. ffAll aM2~ ngt 78 67

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1978 | | pagina 9