Sf{(ApJ)} - Sf{(Aqs)} (0) (52) 6.5 Een punt op de tracé lijn Volgens (30) zijn de coördinaten van een punt P, op de tracélijn X dl X AX, AXa YA,A(pA H A- ALab LabY_, Ap' Lab i 8pJ fliY A Y, AYA-XAtA<pA ~^ALab Lab^ -f-Ap1 LAh J 8pJ - De stochastische component van het effect van een S-transformatie op deze coördinaten wordt dus, aangezien 0: S>{AX,} S°{AXA}+YAlSs{AtpA} Ss{ALab} Dit wordt, gezien (33), (43), (45) en (47); Ss{AXt} X aAa YaAcü Ax° *A1LabAa X,AX+ y,Aw A.Y° Sf {(A/1')} (er'-j (0) (zie 41); de negen elementen van de matrix tussen rechte haken alle 1 Dus; Sf{AX,} «0; ook: Sf{ATY,} 0 We zien dus, dat een punt op de tracélijn (waarvan de coördinaten functies zijn van de tracéparameters en de A,-grootheden) qua eigenschappen ten aanzien van S-transformaties, praktisch identiek is aan een normaalpunt (uit de netvereffening) dat op de zelfde plaats ligt! Men zou exacte identiteit kunnen verkrijgen, door de rechtstanden van het tracé niet uit meerdere punten te vereffenen, doch uit twee punten te be palen: dan vervalt de door de vereffeningscorrecties veroorzaakte „functionele component" geheel. In de berekening van de criteria-grootheden zou dit leiden tot te hoge, dus „veilige", varianties en grens waarden. Evenzo wordt: SS{AT,} YM-X, Aca Af Deze uitdrukkingen zijn identiek aan (33)! De functionele component wordt: Sf{ AX,} Sf{AXA}+YAlSf{Acp_A} ï±S'{A U Lab j dp Met (17), en mede gezien (52) en (28) wordt dit: SJ{AX,} 10 Y4i 0 0 0 0 0 ^1 dlXA\ dq -la... dp' \dpJ Hierin zijn: dep dA' Sf{(AA')} 7 Enkele voorbeelden en toepassingen Teneinde een optimale opzet van praktijkmetingen te ontwikkelen, en om de eigenschappen van tracé- lijnen diepgaander te analyseren, is een programma BOOG ontwikkeld. Dit programma berekent de matrices van gewichts coëfficiënten van de groepen grootheden die in hg. 12 zijn opgenomen, voor de volgende standaard situatie (zie fig. 23) a. Het gemeten net bestaat uit een te kiezen aantal standplaatsen, waaruit 19 punten worden aan gemeten met voerstralen of richtingen, te weten (zie fig. 11): 4 punten van de rechtstand ter ene zijde, 4 punten van de rechtstand ter andere zijde, 1 dwangpunt, 10 „portaalmasten" (punten op ongeveer 2.50 van de tracélijn). Fig. 23. De in het programma BOOG gebruikte standaard situatie, met vier onbekenden pen /5 zijn rechtstand lengtes; R,t is de straal, en cu3 de middelpuntshoek van het cirkelelement. Naast de drie tracévoorwaarden XY en Q) treedt dus één dwangpuntsvoorwaarde op. ^AB L'AB co. x aan het spoor gemeten punten o portaalmasten ngt 78 81

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1978 | | pagina 7