Agenda bij elke keuze van rekenbasis. Figuur 25 geeft hier van een illustratief voorbeeld: de lijn van ais identiek voor alle 4 gekozen rekenbases, die van om wijkt enigszins af in geval 4 (zeer korte basis!). De grafiek van <t„ is uiteraard sterk afhankelijk van de keuze van rekenbasis: men herkent de plaats van de basispunten ten opzichte van het tracé aan de „kuilen" in de grafiek! Figuur 26 illustreert de aan passing van de grafiek van an aan de normale door sneden van de standaardellipsen van de negen aan het spoor gemeten punten. Typerend voor de hier beschouwde functies is de zeer grote invloed van de kruisvarianties van de matrix gzo zijn in één van de berekende voor beelden de standaardafwijkingen van de 5 lengtes van de tracé-elementen ah 24 cm a,4 4 cm <t,2 4 cm cj,5 24 cm <7,3 46 cm terwijl ^ih+h+h+u+isi 4 cm Een ander voorbeeld, met praktische betekenis, is het volgende (zie paragraaf 3.2.b): <7,,,, 21 mm am2 20 mm <jmi 20 mm terwijl: Vraagpunten voor het verdere onderzoek Met de hierboven beschreven trits van programma's (LB, TR, BOOG) kunnen praktijksituaties gesimu leerd worden, en geanalyseerd naar precisie en betrouwbaarheid. Voor de berekening van de externe betrouwbaar heid worden i.p.v. gde grenswaarde |Vxj van de waarnemingsgrootheden ingevoerd. Langs deze weg willen wij inzicht krijgen in de invloeden van bijvoorbeeld de lengte van de boog, de boogstraal, aantal standplaatsen en verdere opbouw van de meting (is „geleide centrering" zinvol?). Gegeven enerzijds de eigenschappen van het instrumentarium, en anderzijds de gekwantificeerde eisen (die afgeleid worden uit de eigenschappen van de schiftmachine) kan zodoende een optimale opzet voor praktische metingen worden ontworpen. Hierover hopen wij bij een volgende gelegenheid iets te publiceren. (dmgr.) (mm.) 100 (hm.) Aan het spoor gemeten punt,met =*- Overgangsboog Fig. 26. Een symmetrisch voorbeeldde overgangsbogen hebben verschillende lengtes, het dwangpunt ligt niet in het midden. De grafiek van de „eigen precisie" blijft onder de standaardafwijking van de aan de rechtstanden gemeten punten (vereffening!) en sluit precies aan bij die van dwangpunten („oplossing"). De rekenbasis wordt gevormd door twee standplaatsen, die dicht bij A en D liggen. De ct„ is berekend voor telkens drie tracépunten tegenover portaalmasten. Liggen alle drie punten in een rechtstand, dan is a„ 0; liggen alle drie punten in de cirkelboog, dan heeft zij een constant niveau. <J[mi-2m2 m3] 36 mm Referenties 1. Baarda, W., A testing procedure for use in geodetic net works. 2. Baarda, W., S-transformations and Criterionmatrices. 3. Baarda, W., Vereffeningstheorie. 4. Dekker, H. A. L., Geodesia 1967/7 en 8. 5. Quee, H., NGT november 1975. 26 juni 1978 Nederlandse Vereniging voor Kartografie Algemene ledenvergadering Lezingen over geologische kartering en kaarten Leiden 2-7 juli 1978 I 100 jaar FIG i Bijeenkomst Comité Permanent FIG/Nationaal Congres Ordre des Géomètres Experts Parijs 25 september 1978 Nederlandse Vereniging voor Kartografie j Lustrumkartografendag 20 jaar kartografische vereniging Tentoonstelling kaarten 1958-1978 Receptie Hotel Casa, Amsterdam De redactie van het NGT wenst de lezers een prettige vakantie. We komen weer uit in september met enkele artikelen over het grondbedrijf en de landinrichting. Mogen we uw artikelen ook tegemoet zien? ngt 78 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1978 | | pagina 9