5.2 Ruimte
De ruimte was het tweede te behandelen element uit
de definitie van knelpuntenanalyse. Voor de gedach-
tenvorming gaan we uit van de meest eenvoudige
situatie, n.l. een enkel bedrijf midden in een gebied
gelegen zonder buren. Het is dan duidelijk dat de
meest ideale vorm qua afstand een cirkel is rond
de bedrijfsgebouwen. Bedrijfstype, kavelvorm en
bodemgeschiktheid spelen geen rol, zodat de grootte
van de cirkel afhankelijk is van de omvang van het
bedrijf (figuur 4).
Betrekt men hierbij nu de externe ontsluiting van de
bedrijfsgebouwen en de meest doelmatige vorm van
de kavel, dan krijgt men het volgende beeld (fi
guur 5).
De diepte van de huiskavel vanaf de weg is hierbij
afhankelijk van de omvang van de huiskavel en de
meest gewenste lengte/breedte-verhouding. Het
ruimtebeslag, dat zichtbaar gemaakt wordt door de
kaveldiepte, wordt het „theoretisch optimum" ge
noemd en is afhankelijk van het theoretisch ge
vormde bedrijfsmodel per bedrijfstype, de bedrijfs
omvang en de gewenste of nog acceptabele lengte/
breedte-verhouding van de kavel. In de tabel van
figuur 6 is dit theoretisch optimum, uitgedrukt in
de kaveldiepte in meters, nader uitgerekend met de
omvang van de huiskavel en de lengte/breedte
verhouding als variabelen.
Tot nu toe was het model zeer eenvoudig, de wer
kelijkheid is aanzienlijk ingewikkelder. In de ruil
verkaveling „Weert-Stramproij", op welke ruil
verkaveling we onze theorie zullen toelichten, tref
fen we het volgende (geschematiseerde) beeld aan:
- meerdere bedrijven; ongeveer 40
- gevarieerde bedrijfsomvang
- meerdere bedrijfstypes (dus meerdere bedrijfs
modellen)
- meerdere bebouwingsstroken
- geen homogene bodemgeschiktheid
- gevarieerde omvang van de huiskavel.
Het aangeven van het theoretisch optimum ofwel
het ruimtebeslag is hier geen eenvoudige zaak.
Vragen als
- van welke huiskavelomvang, met daarbij be
horende lengte/breedte-verhouding moet ik uit
gaan?
- heeft de bodemgeschiktheid nog invloed hierop?
moeten beantwoord worden. Hiervoor is meer ken
nis nodig over de ter plaatse liggende bedrijven. Een
in de praktijk mogelijk te volgen werkwijze zou
kunnen zijn de vestiging (het dorp) in sectoren te
verdelen afhankelijk van de plaatselijke situatie en
daarna het ruimtebeslag per sector te bekijken
(zie figuur 7).
De aandacht is tot nu toe sterk gericht op de agra
rische knelpunten. Van steeds meer belang worden
de landschappelijke voorwaarden in de toedeling.
Uitgaande van vastlegging van de plaats en de soort
beplanting en van de ruimtelijke eenheid van de
landschappelijke elementen (in dit geval bepalend
voor de „ruimte"), zal men bij een eenvoudig be
drijfsmodel reeds zonder meer het verschil in de toe
delingseenheden kunnen constateren. Bij meer ge
compliceerde situaties is het al spoedig niet meer
mogelijk zonder toedelingsonderzoek conclusies te
trekken.
Bij het toedelingsonderzoek kan men al of niet reke
ning houden met de schaal van de ruimtelijke een
heid. Houdt men er geen rekening mee dan kan men
achteraf constateren in hoeverre het fout gelopen is
en wat bij handhaving van de landschappelijke
eenheid de consequenties voor de toegedeelde be
drijven zijn.
Samenvattend kan gesteld worden dat de „ruimte"
afhankelijk blijkt te zijn van
Fig. 7.
Verdelen van theoretisch
optimum in sectoren.
Fig. 6. Tabel theoretisch optimum (in meters)
oppervlakte
lengte/breedte
1:1
1:3
1:6
2 ha
140
240
350
5 ha
220
390
540
10 ha
320
540
750
20 ha
450
870
1090
ngt 78
105