koop, per aanbesteding, per aankoop, enzovoorts,
in één en dezelfde administratie de prijzen én de
ligging, én de oppervlakte vastleggen. Anderzijds
door in het systeem zelf de rekenregel op te nemen
de nog te verwerven oppervlakte de in beheer
zijnde oppervlakte de nog uit te geven opper
vlakte de oppervlakte van de nog uit te voeren
werken (zie tabel 1). Deze rekenregel moet auto
matisch iedere maand per exploitatiegebied na
gerekend worden; afwijkingen, groter dan de meet-
nauwkeurigheid, duiden direct op inhoudelijke
fouten. Op deze manier heeft men de zaak goed in
de hand. Dit in tegenstelling tot de dikwijls als
heilzaam aanbevolen methode om met procedure
afspraken binnen de ambtelijke organisatie het ge
lijklopen van de diverse administraties te bewerk
stelligen. Keer op keer is immers gebleken dat dit
niet lukt.
3.4 Het principe van de relativiteit
Het vierde principe is een beetje moeilijk te defini
ëren, maar misschien nog het beste aan te duiden als
de „relativiteit". Het gaat bij het grondbedrijfs
systeem niet om absolute voorspellingen, om abso
lute gegevens. Nee, je moet er steeds van uit gaan
dat het (relatief) beter is om een nog maar vaag
bekend plan in de administratie op te nemen dan
helemaal niets. Als dan later het plan gedetailleerd
wordt, dan moet er maar weer aangepast worden.
Zou men helemaal wachten met administratief
verwerken tot de detaillering bekend is, dan holt
men steeds achter de feiten aan en is het onmogelijk
de administratie nog voor het beleid te gebruiken.
Het steeds opnemen van de (relatief) nieuwste, of de
(relatief) meest gedetailleerde plannen geeft het
beste inzicht.
Een ander aspect waar de kreet „relativiteit" op van
toepassing is, is de waarde die men aan de eindcij
fers mag toekennen. Het gaat natuurlijk niet om het
voorspellen van de eindsaldi van het grondbedrijf
als de stad „af" is. Dat zou pure onzin zijn. De
stad komt nooit af, en wat er van af komt wordt
vast heel anders dan we nu denken. Wel gaat het om
het vastleggen van verhoudingen, zodat je een basis
hebt vanwaaruit je kan werken, vanwaaruit je be
stemmingsveranderingen kan beoordelen, vanwaar
uit je de consequenties van vertragingen of versnel
lingen kan bekijken, vanwaaruit je de gevolgen van
marktveranderingen kan beoordelen. Voor alle
duidelijkheid: ik bedoel bij deze voorbeelden niet
alleen de financieel nadelige gevolgen (waar men
voor op moet passen), maar ook de financieel voor
delige (waar men nieuwe leuke dingen mee kan
doen), en ook de voorraadsituatie (nooit helemaal
uitverkocht zijn), en ook de huisvestingsmogelijk
heden, en ook het ruimtebeslag, enzovoort. Alle
maal beleidszaken die vooral onderwerp van poli
tieke keuze moeten zijn, en waarvoor onder andere
een goed grondbedrijfssysteem de relevante ge
gevens en mogelijkheden moet aandragen.
4 Het concrete systeem
Na het ontwikkelen van deze vier principes zijn we
in Eindhoven overgegaan tot het ontwerpen van
een concreet grondbedrijfssysteem. Het was al snel
duidelijk dat het om een bijzonder groot aantal
gegevens ging, die op steeds andere wijzen gerela
teerd en gegroepeerd moesten worden:
- de gegevens moeten gedetailleerd genoeg zijn
voor de basis om er de dagelijkse praktijk en
procedures mee af te wikkelen;
- de gegevens moeten globaal genoeg zijn voor de
top om er overzicht uit te krijgen voor het beleid
(de presentatie mag niet de indruk wekken van
een omgevallen emmer met cijfers);
- zowel stadsuitbreiding als stadsvernieuwing (veel
verschillende soorten gegevens) moet men er
mee aan kunnen;
- zowel gedetailleerde plannen als zeer globale
plannen (vlekkenplannen of zelfs zogeheten be
leidsuitgangspunten) moeten ingepast kunnen
worden.
ngt 78