-
men het gemiddelde van de elf waarnemingen
nemen als nuldoorgang.
b. Men kan de sinusoïde benaderen door een derde-
of vijfdegraadskromme en daarvan de nulde-
graadsterm nemen. Daar de waarnemingen
steeds bij dezelfde punten op de hulpschaal ge
daan worden is deze term eenvoudig uit te druk
ken in de waargenomen tijden (zie fig. 2).
c. De formule voor een torsieslinger kan men
schrijven als:
y /4e~"'-cos? to-2n B
T
waarbij
y nummer van de streep op de hulpschaal
A amplitude
a dempingsfactor
t waargenomen tijd
t0 nulpunt van de tijdwaarneming
T slingertijd
B correctie van de noordrichting in eenheden
van de hulpschaal
Onbekenden hierin zijn A, a, t0, T en B.
Voor het berekenen hiervan worden viermaal elf
waarnemingen gedaan, benaderde waarden inge-
ngt 78
voerd en de formule zodanig omgevormd dat de
afwijkingen v, expliciet geschreven kunnen worden.
De grootheid B moet nog met een constante ver
menigvuldigd worden en er moet een andere con
stante bij opgeteld worden om A/V te vinden. De
beide constanten dienen regelmatig door ijking be
paald te worden.
De interne nauwkeurigheid van methode c is, afge
zien van de optelconstante, 0,5 a 1 mgr. De optel-
constante heeft een standaardafwijking (extern) van
3 a 4 mgr.
Bij de meting van een circuitnet dat ook conven
tioneel gemeten was vonden we uit 23 opstellingen
een s.a. van 4,8 mgr. Gervaise vond bij metingen
voor een synchrotron bij Genève een s.a. van 4,2
mgr. Deze metingen waren ook gedaan met de Wild
GAK 1.
De externe standaardafwijking voor de gyro kunnen
wij, bij een gewone meetprocedure, stellen op 5 mgr.
De benodigde tijd voor zo'n meting (inclusief op
stellen, voororiënteren en meten op de richtpunten
in twee kijkerstanden) bedraagt 30 a 40 minuten.
3 Statistische gegevens over R.D.-punten
Alvorens nauwkeurigheidsbeschouwingen te hou
den over het controleren en centreren van R.D.-
punten is het nuttig de afstand tussen het centrum
(aangegeven in het R.D.-register met het toevoegsel
01) en de vastleggingsbout (met het toevoegsel
11) te bekijken. Fig. 3 geeft een histogram waarin
deze afstand is aangegeven voor vijfhonderd R.D.-
punten (hetgeen wel een representatieve steekproef
genoemd mag worden). In fig. 4 is dit histogram
cumulatief weergegeven.
Uit de figuren is af te lezen dat de modus 4 meter is,
en ook dat bij 82% van de punten de afstand
01.—11 kleiner is dan 10,5 meter en bij 92%
kleiner dan 20,5 meter.
Waartoe deze gegevens? Bij een centrering moet in
direct de afstand 0111 gemeten worden en deze
afstand moet georiënteerd worden. Hoe kleiner nu
de afstand is hoe minder nauwkeurig de oriëntering
hoeft te zijn.
4 Nauwkeurigheid, nodig voor centrering
Uitgaande van twee basispunten kan door hoek-
standplaats; 7z. O datum; 21-8-
instrument; GAK 1 weer zonr>igr
A
5
4
3
2
1
0
1-70.9
o,
2 oS.o
.ZIJ
7 8,5.4
.42,5
7 63.4
.62.3
742.3
.82.6
72/, 3
7.0 7,9
ZO 3.8
Zoy.o
+- 3 2
Z o6,5
+- 2 7
ZoS.9
2
Zo4.6
08
Zo3.9
0
-9-3
S. 92. -3
2 f.5 2
6.
7T 2/ 6
6.38.3
6.SJ.3
740,3
6.8o.3
720,/
7-O0.7
74oo.2
/3 95.5
- V 7
73 37.7
2 5
739 9.7
0 5
73 99.6
- 0 <3
/400.4
-h 0.2
1-/0.8
/z .57.8
74 67.9
/Z.79.2
7444. 4
73.00.8
/4ZZ,5
/3.20.3
/Voo .9
73.4/ 0
/3S0 jr
73.60.4
Z720.S
2725,7
-7- 4 9
2723.7
29
2723,3
7- 2 5
27 Z/.Z
o4
2727.7
09
A
tj
vt
At
richtpunt HK
295.25/
I
7o./
7- 7.07.9
7-c'e>. 3
11
- S.98.4
■f-73.60.6
•h 6.60.3
■hél.9
N
3 9 9.997
Z9 5 254
N'
395. 800
C -- 3.15
richtpunt
I
D
aN
0.797
*N=C.A.at
c
X
Ml
N
N
399. 997
N.B. indien p regelmatig oploopt dan
t t0- 0.20pl*0.16p2* 0.10p3* 0.02pA -0,08p5
Fig. 2. Meetformulier voor de meervoudige doorgangs
methode.
125