L meting (en door oriëntering van de basis) de onder linge ligging van het centrum en de vastleggingsbout bepaald worden. In figuur 5 is aangegeven de rela tieve standaardellips tussen beide punten t.o.v. de basis. Hierbij is ervan uitgegaan dat de basis 100 meter is; de s.a. in de hoekmeting is 1 mgr en de onderlinge afstand tussen centrum en bout is klein t.o.v. de basis. Is de basis groter of kleiner dan worden de ellipsen evenredig groter of kleiner en dit geldt ook voor de s.a. in de hoekmeting, dus bij een s.a. van 2 mgr de ellipsen twee maal zo groot nemen. Opgemerkt dient te worden dat in de standaard ellipsen alleen de hoekmeting betrokken is; de lengtemeting is, daar deze slechts een zeer kleine invloed heeft, verwaarloosd. Wat voor normen moet men nu aanleggen voor de metingen? De coördinaten in het R.D.-stelsel wor den opgegeven in centimeters, zijn dus afgerond. De maximale atrondingsfout is 5 mm. Als men nu deze 5 mm neemt als dubbele spreiding in de onder- linge ligging van centrum en bout blijft men aan de veilige kant. De onderlinge ligging is bepaald door hoekmeting en oriëntering. Beide componenten mogen nu ieder de helft bijdragen in de variantie, dus de s.a. zowel tengevolge van de hoekmeting als de oriëntering 1,7 mm. Uit figuur 5 blijkt dat een s.a. in de hoekmeting van I mgr voldoende is (bij een niet te extreme keuze van de basis). Uitgaande van de s.a. in de richtingsmeting van de gyro GAK-I van Wild van 5 mgr is de oriëntering mogelijk tot een afstand van 22,5 meter tussen bout en centrum, d.w.z. uitgaande van de bovengenoemde vrij zware normen is de gyro in 94% van de gevallen voor centreringen te gebruiken. 5 Voor- en nadelen van het gebruik van de gyro-theodoliet De voordelen van het gebruik van de gyro-theodoliet zijn te zoeken in tijd-factoren. a. Meer werkzame dagen: men heeft geen verre richting nodig. b. Men hoeft de toren niet te beklimmen (geen sleutel ophalen e.d.). c. Men hoeft in de toren (in een galmgat) of op een omloop geen excentrische opstelling te zoeken. De nadelen liggen bij de betrouwbaarheid. Deze is toch al gering bij een lokale driehoeksmeting. Een oplossing zou zijn het meten van de oriëntering in beide basispunten en het aannemen van een derde basispunt (zo mogelijk in de lijn van de andere twee basispunten) en in dit punt ook hoekmeting te verrichten. ngt 78 Fig. 3. Histogram van de afstand centrum (—01) tot vast leggingsbout 11) van 500 R.D.-punten. P-H-- 126

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1978 | | pagina 14