Het Geodesie-Onderwijs en de Geodesie-Beroepspraktijk
Een artikel onder de vlag van het landmeetkundig gezelschap
„Snellius" over zaken die beide aangaan en hun onderlinge
relatie, met daarbij een vriendelijk verzoek.
Eenieder die regelmatig de krant leest, weet dat het weer eens
rommelt in het wetenschappelijk onderwijs. Dit keer niet over
studenten die medezeggenschap of studieloon willen, neen,
het gaat ditmaal over de kwaliteit van het onderwijs: twee
opvolgende ministers van Onderwijs en Wetenschappen
willen/moeten aan de (financiële) noodrem trekken en hebben
van alle faculteiten een diepgaande analyse gevraagd over de
mogelijkheden en onmogelijkheden van een vier-jarig studie
programma. Of er voor de Afdeling der Geodesie nu een 4- of
5-jarig studieprogramma uit de bus zal komen, ligt nog in de
schoot der goden verborgen, maar zeker is wel dat er een ge
weldige druk ligt op het wetenschappelijk onderwijs, dat de
jaren des overvloeds voorbij zijn en dat het zeker voor een
kleine Afdeling als die der Geodesie noodzaak is alle zeilen
bij te zetten.
Eenieder die lid of donateur is van het Landmeetkundig Ge
zelschap weet dat het bestuur deze druk tijdig heeft onder
kend en hieruit z'n conclusies heeft getrokken. Het bestuur
heeft indertijd aan het „alle zeilen bijzetten" een speciale
inhoud gegeven.
We zullen nu trachten de gedachtengang van het bestuur
enigszins te schetsen; dat ging als volgt:
Vraag 1„Wat zijn we nu?"
Antw.„Wij zijn nu studenten Geodesie".
Vraag 2: „Wat zijn we straks?"
Antw.„We zijn straks in de praktijk werkzame geodetisch
ingenieurs".
De logische conclusie hieruit was, mede gezien het algemene
voordeel dat een verbeterd contact tussen de Afdeling der
Geodesie en de geodetische beroepspraktijk biedt, dat een
geregeld overleg tussen de drie eenheden (studenten, Afdeling
en „de praktijk") onder de vleugels van „Snellius", elk tot
voordeel zou strekken: de Afdeling staat sterker met de steun
van de praktijk tegen „aanvallen" vanuit „Den Haag" en het
onderwijs en onderzoek kan beter worden georganiseerd; de
praktijk krijgt afgestudeerden die beter voor hun taak bere
kend zijn; een uitbreiding van het werkterrein van de geode
tische ingenieur is mogelijk en de student heeft een dubbel
voordeel door een betere studie nu en betere beroepspraktijk
mogelijkheden straks. Let wel: wij pleiten hier zeker niet voor
het opleiden van „confectie"-geodeten, elke afgeleverde geo
deet moet wetenschappelijk „maatwerk" blijven!
Eenieder die regelmatig met de Afdeling der Geodesie te
maken heeft, weet dat deze de afgelopen jaren op dit gebied
ook niet stil gezeten heeft. Zo is enige jaren terug een om
vangrijk herprogrammeringsrapport in elkaar getimmerd in
verband met de aanvraag van een 5-jarige cursusduur en het
nieuwe en geactualiseerde studieprogramma is intussen tot
het 5e jaar doorgevoerd. Maar de tijd staat niet stil: zo is er
onlangs uit de Vakgroep „Toegepaste en Planologische Geo
desie" de suggestie naar voren gekomen om een splitsing in
de studie aan te brengen: diegenen die de meer traditionele
opleiding volgen, waarbij de accenten liggen op de technische
aspecten „landmeten" en „geodesie" worden dan bedoeld
met „geodeten". Diegenen die al in een vroeg stadium kiezen
voor „vastgoedsystemen" en „planologische geodesie" krij
gen dan de naam: vastgoeddeskundige. Dit betekent dus heel
wat meer dan een afstudeerrichting „vastgoedsystemen" of
iets dergelijks. Het zou een vergaande splitsing inhouden van
de studie en is alleen daarom al een zeer omstreden zaak.
Sommigen vinden dit het einde van de Geodesie en zien het
als een eerste stap in de richting van de opheffing van Geo
desie als faculteit. Anderen zien het juist als het begin van een
aantal ongekende mogelijkheden. Wij zullen nu het oordeel
niet vellen, maar het is wel tekenend voor de omstandig
heden waarin wij ons nu bevinden.
Concluderend kunnen we dus stellen dat er binnen de Afde
ling onvrede bestaat over aspecten van het huidige onderwijs-
en onderzoek-programma en er een behoefte bestaat aan te
sluiten op bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen; dat er
bij „de praktijk" een bepaalde onvrede bestaat over bijv. de
geodesie-opleiding en dat zij uiteraard aan de maatschappe
lijke ontwikkelingen deel heeft; en dat er onder de studenten
bepaalde denkbeelden leven met betrekking tot de studeer-
omstandigheden van nu en de werk-omstandigheden van
straks. Het bruist kortom binnen alle drie de eenheden.
Tellen we dan tot slot nog daarbij de druk die van buiten de
geodesie op ons wordt uitgeoefend - denken we hierbij aan
„Den Haag" en andere vakgebieden zoals „Civiele Tech
niek" en „Planologie" - dan blijft ons slechts één besluit
over, en dat is ons aansluiten bij de conclusies van het toen
malige „Snellius"-bestuur en de handen ineen te slaan om
het overleg te openen en gezamenlijk de best mogelijke strate
gie uit te stippelen.
Wij grijpen nogmaals terug in de geschiedenis: het Snellius-
bestuur heeft indertijd de daad bij het woord gevoegd en een
commissie in het leven geroepen om deze problematiek aan
te zwengelen en hiervoor geld op de begroting beschikbaar
gesteld. De commissie heeft de wellicht wat weidse naam
„overlegcommissie TH-Praktijk" meegekregen. Naast intern
overleg is er op beperkte schaal contact geweest met mensen
uit de praktijk en verder is er een nauwe samenwerking tot
stand gekomen met het bestuur van de Onderwijscommissie
van de Afdeling der Geodesie. De afgelopen maanden is ge
tracht door middel van affiches de studenten aan te zetten tot
een meer actieve vorm van meedenken en meedoen, met
name ook in het laatste Zomerkamp. Niet in de laatste plaats
omdat de tijd al begint te dringen heeft de commissie nu be
sloten om duidelijk naar buiten te treden en in het kader
hiervan moet ook dit artikel gezien worden. En voor we op
de verdere plannen ingaan zullen we nu eerst een stukje van
het affiche dat bedoeld wat voor de studenten citeren, om de
zaak wat nader te preciseren.
„Tijdens de laatst gehouden Snelliusvergadering is de „Over
legcommissie TH-praktijk" in het leven geroepen. Deze com
missie heeft tot taak het stimuleren en coördineren van
activiteiten, die gericht zijn op verbeterde contacten met de
in de praktijk werkzame geodeten. Gebleken is namelijk, dat
er een algemene behoefte bestaat aan deze contacten om bijv.
de volgende zaken mogelijk te maken
1. Het verschaffen van een beter inzicht in de beroepsprak
tijk aan de geodetische studenten; in het rapport van de
studie-adviseur over de studievoortgang in de afstudeer
fase wordt dit gebrek aan een duidelijk „beroepsbeeld"
als medeoorzaak van vertraging in de studie genoemd.
2. Het verschaffen van een beter beeld van het studiepro
gramma aan de in de praktijk werkzamen; dan kunnen
bijv. reacties uit de praktijk op het studieprogramma bij
dragen tot een eventuele heroriëntering van het pro
gramma.
ngt 78
129