Boekbespreking
Festschrift der Braunschweigischen Wissenschaftlichen Gesell-
schaft und der Technischen Universitat Carola Wilhelmina zu
Braunschweig zur 200. Wiederkehr des Geburtstages von Carl
Friedrich Gauss.
369 pag., Verlag Erich Goltze K.G. Göttingen, 1977.
Vorig jaar, 30 april 1977, was het 200 jaar geleden dat Carl
Friedrich Gauss te Brunswijk werd geboren. Genoeg reden
voor de „Braunschweigische Wissenschaftliche Gesellschaft"
om extra aandacht te besteden aan deze reus op het gebied
van de wiskunde, astronomie, natuurkunde en de geodesie.
Als enige Nederlander nam ir. W. A. J. Quist van 28 april tot
1 mei 1977 deel aan een voor deze gelegenheid te Brunswijk
georganiseerd symposium. Hij gaf daarvan een levendig en
fraai geïllustreerd verslag in dit tijdschrift (september '78).
Thans zijn de „Proceedings" van dit symposium verschenen,
een boekwerk van 369 pagina's, met de volledige tekst van
de daar gehouden voordrachten. Bovendien bevat het korte
levensbeschrijvingen van de drie geleerden, aan wie de
„Braunschweigische Wissenschaftliche Gesellschaft" bij
monde van haar voorzitter, professor Gerke, de Carl Fried
rich Gauss-Medaille werd uitgereikt nl. aan de Hongaar
Laszló Fejes Tóth, aan de Oostenrijker Helmut Moritz en
aan de Amerikaan Walter Maurice Elsasser voor hun ver
diensten op resp. het gebied van de wiskunde, de geodesie en
de geofysica.
De uitgave van deze „Proceedings" heeft des te meer zin
daar de voordrachten in de aldaar geheten secties van de
wiskunde, de geodesie en van de natuurkunde veelal gelijk
tijdig werden gehouden, zodat de deelnemers aan het sym
posium telkens een keuze moesten maken welke voordracht
ze wilden aanhoren.
Een kort, zeer summier overzicht van de meeste van de 18
voordrachten volgt hier, onderverdeeld naar de rubrieken
A historisch wetenschappelijk, uiteraard gericht op leven
en werken van Gauss
B de wiskunde
C de geodesie
D de natuurkunde, waaronder de geofysica.
A In de historisch wetenschappelijk rubriek werden voor
drachten gehouden door:
Heinz Maier-Leibnitz: Kreativitat, pg. 13-24.
Christoph J. Scriba: Carl Friedrich Gauss in der Wissen-
schaftsgeschichte, pg. 39-56.
Theo Gerardy: Gauss als Mensch, pg. 349-366.
Hoewel veel publikaties over het leven van Gauss zijn ver
schenen en de meeste geodeten hierdoor kennis hebben ge
maakt met de persoon Gauss, krijgt men bij lezing van boven
genoemde 3 opstellen toch veel nieuwe indrukken. Hoe Gauss
leefde, hoe hij werkte, zijn mening over de wetenschap, het
onderzoek, het onderwijs, zijn gevoelens t.o.v. zijn tijdge
noten nl. zijn collega-onderzoekers, zijn leerlingen, zijn fa
milie etc. zijn door genoemde drie sprekers die achtereen
volgens de functies van „Prasident der Deutschen Forschungs-
gemeinschaft" (Bonn), professor aan het „Institut für Ge-
schichte" van de universiteit van Hamburg en „Vermessungs-
direktor" te Hannover bekleden, deskundig, gedocumenteerd
en overzichtelijk toegelicht. Vooral de (men zou haast zeggen
autoritair) zelfstandige wijze van Gauss komt naar voren.
Zodra hij met een probleem begon, maakte hij zich los van
de gedachtengang van al degenen, die vóór hem daarmede
bezig waren geweest. En als genie volkomen „selfsupporting"
had hij gesprekken met anderen over zijn onderzoekingen
niet nodig. De uitdrukking „ivoren toren" is hiet met recht
van toepassing. Zijn wijze van publiceren was kort maar
gerijpt („pauca sed matura"). Zodra het bouwwerk (het
onderzoek) was voltooid brak hij de steigers af zodat men
geen aanwijzingen had, hoe het tot stand was gekomen.
Vandaar ook dat zijn tijdgenoten hem zo moeilijk konden
volgen en het tientallen jaren geduurd heeft vóórdat men de
betekenis van zijn werken enigszins kon doorgronden. Als
Bessel hem eens verwijt, dat hij zo langzaam publiceert, is
Gauss daardoor ten diepste gegriefd. Maar pas elf jaar later
geeft hij daarvan blijk, als hij aan zijn oud-leerling Schu
macher schrijft: „Sie wissen dass ich langsam schreibe,
allein das kommt hauptsachlich daher, weil ich mir nie anders
gefallen kann, als wenn in kleinem Raum möglichst viel ist,
und kurz zu schreiben viel mehr Zeit kostet als lang". Zo
komen in deze voordrachten veel meer karakteristieke uit
spraken van Gauss voor. Enkele, betrekking hebbend op het
onderwijs citeer ik nog. Als er nl. sprake is van een benoeming
van Gauss tot hoogleraar in de wiskunde schrijft hij aan
Olbers: „Gegen das Dociren habe ich einmal eine wahre
Abneigung; aus den wenigen Schülern, die einen Schritt
weiter gehen, werden die meisten nur Halbwisser; denn die
selteneren Anlagen wollen sich nicht durch Vorlesungen
bilden, sondern bilden sich selbst. Und mit diesen undank-
baren Arbeiten verliert der Professor seine edle Zeit." En aan
Gerling schrijft hij: „lm laufenden halben Jahre muss ich
leider wieder Collegia lesen und muss sonach abermal auf
Ausführung einer grössern Arbeit verzichten."
Gelukkig is dit alleen de persoonlijke mening van Gauss
geweest. Daartoe was hij, als genie, gerechtigd. Maar vooral
Maier-Leibnitz gaat op deze uitspraken uitvoerig in; hij geeft
voorbeelden van grote wiskundigen bijv. David Hilbert en
de bekende didacticus Richard Courant, die in dit opzicht
een tegengestelde mening hadden. „Die Wechselwirkung
zwischen Jüngeren und Alteren ist unentbehrlich und selbst-
verstandlich geworden." Ook vergelijkt Maier-Leibnitz de
toenmalige situatie, waarin een student verkeerde met die
van thans, nu reizen, sport, t.v. etc. veel meer tijd van hem
vraagt. Maier-Leibnitz voegt er dan nog wel even aan toe
wenn dann auch noch der Konflikt als der wahre Weg
zum mündigen Burger erklart wird
Al met al geven de drie opstellen stof genoeg om ook nog
eens als mogelijke toetssteen te gebruiken bij alle besprekingen
en besluiten, die tegenwoordig in de onderzoek- en onderwijs
commissies aan de universiteiten en hogescholen worden
genomen.
Wenden we ons thans zeer summier en incidenteel tot de 15
overige opstellen over vakonderwerpen onder de rubrieken
B (wiskunde), C (geodesie) en D (de natuurkunde, waaronder
de geofysica).
B De wiskunde
P. Dombrowski, hoogleraar aan het „Mathematisch Institut"
van de universiteit van Keulen heeft als onderwerp „Differ-
entialgeometrie - 150 Jahre nach den Disquisitimes generales
circa superficies curvas von Carl Friedrich Gauss" p. 63-102.
Als een wiskundige, zij het dan in eigen symboliek, zijn visie
geeft op de betekenis van de differentiaalmeetkunde en in 't
bijzonder op bovengenoemde beroemde publikatie van
Gauss, kan een geodeet hier altijd iets van opsteken. Dom
browski brengt eerst de kardinale punten van de publikatie
(o.a. het theorema egregium, de stelling van Gauss-Bonnet,
de betekenis van geodetische parallel- en poolcoördinaten,
de sferoïdische excessen etc. naar voren en knoopt aan dit
overzicht vast de ontwikkeling van de differentiaalmeetkunde
ngt 78