4.5 Variabel aantal verbindingspunten per model In paragraaf 4 is de eis gesteld dat de grenswaarden van ongeveer gelijke grootte moeten zijn. Uit de vorige voorbeelden blijkt dat de waarnemingen aan de rand van het blok een grotere grenswaarde heb ben dan die van waarnemingen niet aan de rand. Bij alle vorige methoden zijn de parameters in alle modellen gelijk gekozen, met als resultaat dat alle grenswaarden kleiner werden en in waarde dichter bij elkaar kwamen. Het is ook mogelijk alleen in die modellen meer punten te meten die aan de rand liggen. Voor dit doel is het blok groter geko zen, namelijk 4 stroken met ieder 6 modellen. Figuur 7 geeft aan hoe de punten verdeeld zijn. De grenswaarden liggen tussen de 8.6 en 9.7 x st. afw. Ter vergelijking (zie figuur 1): 2 langs en 2 dwars - grenswaarden tussen 21 en 9 x st.afw. 4 langs en 3 dwars - grenswaarden tussen 9^ en 6j x st.afw. aantal verbindingspunten is 3 in de langsoverlap en 2 in de dwarsoverlap. Figuren 5 en 6 tonen de grens waarden bij resp. 20% en 60% dwarsoverlap. Zoals te verwachten viel zijn de grenswaarden bij 60% dwarsoverlap lager. Elk punt ligt in minimaal 4 modellen. De 60% dwarsoverlap heeft als groot voordeel dat elk punt controleerbaar is. Dat maakt deze methode uitermate geschikt voor puntsbepaling. Het eco nomische nadeel is dat er meer foto's gemaakt moe ten worden en dat de meting +2x zoveel wordt. De grootte van de grenswaarden is iets lager dan bij de dubbelpuntmethode. 4.6 Strook j modelbreedte opgeschoven In alle vorige voorbeelden is ervan uitgegaan dat er knooppunten waren, waarbij 4 modellen samen komen. Door de 2e, 4e, enz. strook een halve model breedte op te schuiven ontstaat de situatie zoals figuur 8 laat zien. Bij deze methode moeten er wel 3 verbindingspunten in de dwarsoverlap gemeten worden. Deze opschuifmethode geeft een verbete ring van 5-10% in de grenswaarden. Tot zover de verschillende blokparameters waar de grenswaarden afhankelijk van zijn. De mate van betrouwbaarheid bij toetsing van paspunten volgt in een later artikel. Intermezzo Een punt is controleerbaar, indien deze in één model ligt met meer dan 2 punten* en indien het punt in 2 modellen of meer ligt. Een fout is te lokaliseren, indien er meer dan 3 pun ten* in het model liggen en indien het punt in meer dan 2 modellen ligt. 5 De betrouwbaarheid bij het koppelen van 2 modellen De ontwikkelingen in de fotogrammetrische instru menten gaan de laatste jaren in de richting van de computergestuurde instrumenten. De computer bestaat dan niet alleen uit een besturingseenheid maar ook uit een rekeneenheid. Deze maakt het mogelijk verschillende problemen rekenkundig op te lossen. Daarnaast voert hij allerlei controles uit ngt 78 Fig. 7. Verspringende stroken. Fig. 8. Variabel aantal verbindingspunten per model. Een verbindingspunt. 121

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1978 | | pagina 9