een eindresultaat is - betekent de voorbereiding ervan, het eigenlijke tekenwerk en, als het mogelijk is, in wisselwerking met de computer het opbouwen van de tekening. Zo'n tekening bestaat uit punten, lijnen - die soms gebieden voorstellen - en tekst. Punten en lijnen worden meestal gedefinieerd, zoals bij het digitaliseren: door middel van coördinaten of rasternummers. Tekst in tekeningen wordt meest al vervaardigd door de zogeheten „karakter generator", een hardware of software onderdeel van de tekenautomaat. VI 1.2 Classificatie van tekenautomaten Er zijn verschillende manieren om tekenautomaten (Engels: „plotter", echter ook zeer vaak in het Nederlands gebruikt) te classificeren. Allereerst onderscheidt men lijnplotters en raster- plotters. Bij een rasterplotter matrix plotter) worden lijnen opgebouwd uit een serie punten, die zo dicht tegen elkaar aanliggen, of elkaar over lappen, dat het lijkt alsof de punten tezamen een lijn vormen, zie figuur 15. Daartoe wordt het gehele te tekenen gebied volgens evenwijdige profielen (rijen of kolommen) afgetast (Engels: „scanning"). Op plaatsen, waar een profiel een te tekenen lijn kruist, worden de punten getekend beeldelement, pixel). Voorbeelden van deze plotters zijn regel drukkers en electrostatische printers. Kenmerkend voor rasterplotters is, dat de duur van het tekenen afhankelijk is van de grootte van de tekening en niet van de bij elkaar opgetelde lengten van alle te tekenen lijnen aantal te tekenen lijncentimeters). Dit soort plotters wordt vaak toegepast om gebie den met een kleur of een grijstint op te vullen, of om schaduweffecten in een tekening te bereiken. Lijnplotters volgen met een tekenstift (of een licht straal op lichtgevoelig materiaal) de te tekenen lijnen. Daarvoor wordt een vectorgenerator (hard ware of software) toegepast, die de tekenstift via een rechte lijn van punt naar punt (vector) beweegt. Gegevens, die getekend moeten worden, worden opgeslagen in een tekenbestand, de tekenfile, waar in in principe drie typen gegevens voorkomen: een punt, een „onzichtbare" lijn en een te tekenen lijn. Hiervoor worden meestal drie instructies gebruikt: „mark", verplaatst de tekenpen naar het opgegeven punt en markeer dat punt. „move", verplaats de tekenpen naar het opgegeven punt met de pen omhoog, d.w.z. zonder de beweging te registreren op het papier, „draw", verplaats de tekenpen naar het opgegeven punt, terwijl de tekenstift op het papier rust. Sommige tekenautomaten hebben de mogelijkheid om bewegingen naar het betreffende punt niet alleen rechtlijnig maar ook kromlijnig uit te voeren, bij voorbeeld cirkelvormig, parabolisch of hyperbo lisch. Daarvoor is een kromme-interpolator nodig. Voorbeelden van deze plotters zijn vlakke teken automaten en drumplotters, maar ook bij schermen treft men vele lijn(vector-)plotters aan. Een tweede onderscheid is het verschil tussen pas sieve en actieve plotters. Passieve plotters tekenen eenvoudigweg de informatie in de volgorde zoals de computer die aanbiedt (besef dat de computer de tekenfile genereert op aanwijzingen van de ge bruiker/operateur!). Voorbeelden treft men aan onder alle raster- en lijnplotters: het gebruik is uiterst eenvoudig. Actieve plotters stellen ons in staat tijdens of na het tekenen, via de computer, wijzigingen in de tekeningen aan te brengen. Dit geschiedt door de computer van extra informatie te voorzien zoals coördinaten, tekst en de instructies, wat met deze gegevens te doen. Deze instructies worden dan min of meer direct (Engels: „in real time") uitgevoerd. Passieve plotters hebben een relatief simpele stuureenheid en kunnen daarmee los van de computer werken (Engels: „ofif line"). Actieve plotters zijn rechtstreeks met de computer verbonden (Engels: „on line") om de communicatie tussen mens en machine mogelijk te maken. Actieve tekenautomaten kunnen lijn- of rasterplotters zijn; ze lijken meestal veel op beeldbuizen (CRT)10 en hebben licht en donkergroen of zwart en wit als basiskleuren om te tekenen. Een uitzondering hier op is de laserplotter, die volgens een geheel ander principe werkt [Corbet, NGT 1977], Fig. 15. Het principe van een raster-plotter (vergroot weer gegeven!). scan-richting 10 CRT is de afkorting van „Cathode Ray Tube", kathode- straalbuis, in principe een alledaagse TV-beeldbuis. 148 ngt 78

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1978 | | pagina 16