te beschrijven zoals aangegeven in hoofdstuk VI.2:
lijnen met de code van de lijn zelf en met de code
van de aangrenzende gebieden. Bij het selecteren
van bijvoorbeeld gebieden, onder meer noodzakelijk
bij het vervaardigen van kleurmaskers, moet de
scheidingslijn tussen de gebieden op beide deel-
selecties voorkomen, als de gebieden verschillende
kleuren moeten krijgen.
De structuur van administratieve informatiesystemen
(AIS), zoals bijvoorbeeld de gemeentelijke bevol
kingsregisters, handelsregisters en de kadastrale
boekhouding is meestal geheel anders. Daar wordt
gebruik gemaakt van een ander soort plaatsaandui
ding dan coördinaten namelijk: adressen en perceel
nummers in de gegeven voorbeelden. Meestal wordt
er echter toch voor gezorgd, dat er relaties gelegd
kunnen worden tussen een AIS en een GIS. Een
voorbeeld hiervan is de DIME-structuur van ge
gevens [Uitermark, NGT 1976], waarbij adressen
in positie worden vastgelegd met coördinaten. In
de literatuur treft men daarom studies aan over
„address matching", waarbij men logische relaties
probeert te vinden tussen gegevens uit een AIS, zoals
adres of perceelnummer, en zijn topografisch, geo
grafisch beschreven positie en omgeving. Een voor
beeld hiervan, in Nederland toegepast, is te vinden
bij de automatisering van de kadastrale grond-
registratie, waarbij percelen in positie worden aan
geduid met plaatscoördinaten.
Uit het voorafgaande blijkt wel hoe belangrijk het
uitwisselen van gegevens wordt geacht en hoe nood
zakelijk het soms is. In de praktijk is het vrijwel
onmogelijk dat alle informatiesystemen op gelijke
wijze worden opgebouwd, zodat die uitwisseling
niet rechtstreeks mogelijk is. Men zou dan veel
meer gegevens moeten verzamelen dan nodig is voor
strikt eigen gebruik! In Duitsland is een systeem
ontwikkeld voor de uitwisseling van topografische
gegevens. Ten behoeve van de uitwisseling worden
de gegevens uit het ene bestand „vertaald" in een
standaard uitwisselingsformaat. Dat is zo'n ruim
jasje dat alle informatie van elk systeem er in kan
worden opgeborgen; het andere bestand kan daarna
die gegevens opnemen door ze te „vertalen" vanuit
het standaard uitwisselingsformaat in de eigen
structuur. Elk informatiesysteem moet daarom twee
ngt 78
„vertaal"-programma's hebben: één om uit het
eigen systeem het standaardformaat op te bouwen
en één andersom. In dit systeem blijft het mogelijk
om gegevens met eigen programma's te verwerken,
terwijl de communicatie met andere bestanden
mogelijk is via het standaard uitwisselingsformaat.
Gegevens in het standaardformaat hebben altijd
een zeer tijdelijk karakter: zo gauw ze vertaald zijn
in het ontvangende systeem, behoeven ze niet meer
te worden bewaard (zie figuur 20).
X Systeemspecificaties
Samenvattend kan men stellen dat de apparatuur,
die gebruikt wordt bij het digitale kaartvervaardi-
gingsproces, in staat moet zijn:
a. grote hoeveelheden gegevens te verwerken, ter
wijl elk gegeven snel opgespoord moet kunnen
worden.
b. ook programma's te verwerken, die een grote
computer-capaciteit vereisen. Voorbeelden hier
van zijn programma's voor generaliseren, het
verkrijgen van hoogtelijnen uit DTM's en sta
tistische analyses.
c. zowel de A/D- als de D/A-conversie uit te voeren.
d. op eenvoudige wijze correcties in een bestand
aan te brengen.
e. de mogelijkheid te bieden, dat de kaartvervaar-
diger op elk gewenst moment kan interveniëren.
Deze eisen zijn gedeeltelijk tegenstrijdig met elkaar:
soms is een eenvoudige computer nodig, soms wor
den grote, snelle computers verlangd. Daarom
wordt voor problemen, die een grote computer
vereisen, vaak tijd ingehuurd, terwijl de speciaal
kartografisch
landmeetkundig
remote sensing
fotogrammetrisch
statistisch
standaardiseren
analyse
UITVOER
A/N
formateren
CORRECTIES
TEKENAUTOMATEN
UITWISSELING
Fig. 20. De verschillende bewerkingen van digitale gegevens
en hun stadia.
153