as. Die uit D snijdt OC in F en OA in E. De eis is
dat EF gelijk wordt aan E'F', zodat E' te construe
ren is en ook OA' en daarmee de hoek <5 bepaald is.
Als volgende stap kan nu de hoek co aangebracht
worden ten opzichte van OA waarna de verdere con
structie een herhaling van het voorgaande is.
Bij de bouw van een op dit principe gebaseerd in
strument moeten vrijwel alle lijnen uit figuur 16 door
linealen en parallelgeleidingen worden vervangen.
Het meest kritische gedeelte van de constructie ligt
bij het verbindingsstukje EE' uit figuur 16. Dit moet
loodrecht blijven op ED en E'D' terwijl er niet on
aanzienlijke krachten op komen.
Evenals bij de ruimtelijke oplossing krijgt hier ook
weer elke camera voor cp en co eigen (en identieke)
rekenmechanismen.
Figuur 17 laat zien hoe een en ander bij de Topokart
is uitgevoerd.
De Kern PG2 van Yzerman is een enigszins hybride
ontwerp. In de modelruimte treffen we een normale
straalstang aan, maar in de cameraruimte wordt ge
werkt met de projecties van de projecterende licht
straal op de coördinaatvlakken xc en yc en daarmee
behoort het instrument, voor wat het wezenlijke ge
deelte betreft, toch bij de „vlakke constructies". De
projectie op de beide coördinaatvlakken wordt me
chanisch gerealiseerd door de ruimtelijke straalstang
in twee cardans op te hangen, zoals is aangegeven in
figuur 18.
Hoewel bij de PG2 de coördinaatvlakken loodrecht
op elkaar blijven, kan voor de uitleg worden uitge
gaan van figuur 19, waar de beide coördinaatvlakken
evenals bij figuur 16 weer in één vlak gedacht zijn.
Anders dan bij Topokart, wordt bij de PG2 niet ge
tracht om de hoek <5 te construeren. Het begin van
de constructie is echter dezelfde. De hellingshoek cp
wordt ingesteld ten opzichte van a waardoor y ont
staat. Hierna wordt nu niet bij gelijkblijvende came-
raconstante een gecorrigeerde jp-coördinaat CA' ge
construeerd, maar wordt de cameraconstante OC
gewijzigd in OC' zodat OA verplaatst wordt naar
OA". De lijn OA"A' wordt niet feitelijk geconstru
eerd, zodat het niet mogelijk is om ook de hellings
hoek co in te stellen. Bij de PG2 is, zoals wel bekend
zal zijn, voor een oplossing gekozen waarbij aan één
camera cp en aan de andere co kan worden ingesteld.
Oriënteringselementen bz, 0 en Q zijn elders in het
instrument aangebracht.
De correctie van de cameraconstante wordt maar
gedeeltelijk automatisch tot stand gebracht, een ge
deelte moet met de hand, afhankelijk van de grootte
van cp, respectievelijk co, worden ingesteld.
Bij de PG3, een instrument dat is afgeleid van de
PG2 vindt deze correctie wel automatisch plaats, zij
het dan ook volgens een (zeer goede) benadering.
De juiste correctie zou volgens de formules:
OC" occos(y+^
cosy
en
cos
uitgevoerd moeten worden, zoals gemakkelijk uit
figuur 19 valt af te leiden.
Daar bij de PG2, vanwege het werken in twee pro-
Fig. 18. Schets van het projectiesysteem van de Kern PG2.
Fig. 19. Een stralenbundel, met daarin
het principe van de Kern PG2.
42
ngt 79