Microfilm en archiefbescheiden J. G. Brouwer Enige aspecten betreffende de bewaarplicht van (archief-)bescheiden en de mogelijkheid tot vervanging van deze bescheiden door microfilms. De mogelijkheid van vervanging van de oorspron kelijke inhoud van archieven door daarvan gemaakte microfilms hangt samen met het al dan niet bestaan van een bewaarplicht van bescheiden. Is namelijk een zodanige plicht aanwezig, dan is bovengenoemde ver vanging juridisch niet mogelijk. Ingeval een bewaar plicht ontbreekt, dienen bij de beantwoording van de vraag of alsdan tot vervanging zal worden overge gaan, aspecten van bewijsrechtelijke aard in de over wegingen te worden betrokken. In het licht van het bovenstaande zullen in dit artikel de toepassingsmogelijkheden van de microfilm in het algemeen en bij de overheid in het bijzonder, met na me bij de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers (hierna ook te noemen: de Dienst), worden behandeld.1 Tenslotte zullen enkele afsluitende opmerkingen worden gemaakt. 1. Archiefproblemen bij het bedrijfsleven 2. Behalve bij de overheid doen zich ook bij het particuliere bedrijfsleven archiefproblemen voor. Ar tikel 6, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel (K) legt namelijk een ieder, die een bedrijf uitoefent, de verplichting op om boek te houdenHet betreft het houden van aantekening van de vermogenstoestand van die persoon zelf alsook van zijn bedrijf. In het algemeen valt het accent op de bedrijfsboekhouding, waarin alles betreffende de financiële positie van het bedrijf, dient te worden opgenomen. Het derde lid van voornoemd artikel, dat handelt over de bewaarplicht van o.m. de boekhoudkundige be scheiden, schrijft thans voor dat, behalve de boeken en bescheiden betreffende de bedrijfsboekhouding en de balansen, ook de ontvangen brieven en afschriften van uitgaande brieven en telegrammen tien jaren lang dienen te worden bewaard. Bij de totstandkoming van het Wetboek van Koophandel was deze termijn met betrekking tot boeken en bescheiden betreffende de bedrijfsboekhouding op dertig jaren gesteld. Voor de bovengenoemde brieven enz. was aanvankelijk ook een bewaartermijn van dertig jaren voorgesteld, zulks in overeenstemming met de termijn waarin in het algemeen vorderingen door verjaring teniet gaan; zie artikel 2004 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Rotterdamse Kamer van Koophandel echter achtte het zolang bewaren van alle brieven bezwaarlijk en zag de termijn voor de brieven tot tien jaren verkort, ondanks de tegenwerping dat brieven dikwijls meer bewijzen dan boeken.2 In de oorlogsjaren (1943) werd onder meer als gevolg van dit-laatste argument de bewaarplicht ten aanzien van de gehele boekhouding gesteld op tien jaren (e.e.a. geschiedde mede ter verhoging van het effect van het Besluit Inlevering Gebruikt Papier). Bij de Wet van 8 december 1949, (Stb. J. 545) werd deze bezettingsmaatregel gelegaliseerd.3 Ook artikel 54 van de Algemene wet inzake rijks belastingen schrijft voor om boeken en andere be scheiden betreffende het bedrijf gedurende tien jaren te bewaren. 3. Uit hetgeen onder 2 is opgemerkt volgt dat het be waren van bescheiden noodzakelijk is ten behoeve van bewijsvoering in en buiten rechte al dan niet ten eigen voordele. Indien een stuk, onderdeel vormend van een bedrijfsboekhouding, is opgesteld en onder tekend met de bedoeling om tot bewijs van een rechts handeling te dienen, dan is het zo dat, ingevolge arti kel 1912 BW, dat stuk tegenover de ondertekenaar volledig bewijst wat daarin is vermeld. E.e.a. uiter aard behoudens tegenbewijs en afgezien van de te dezer zake niet van belang zijnde uitzondering, ge noemd in artikel 1915 BW. Dat de plicht om de bedrijfsboekhouding tien jaren te bewaren nauw samenhangt met het bewijsrecht, blijkt ook uit artikel 1918 BW. Dit artikel bepaalt dat registers en huiselijke papieren geen bewijs opleveren ten voordele van degene die deze bescheiden heeft geschreven. Onder 'bescheiden' dient men hier niet te verstaan: losse papieren, maar: in boekvorm of op andere wijze samenhangende stukken (kasboeken, dagboeken). In bepaalde gevallen kunnen zij zelfs strekken ten nadele van een zodanig persoon (artikel 1918, eerste lid, BW); in overige gevallen staat het de rechter vrij zelf te bepalen, welke bewijskracht hij aan een bedrijfs boekhouding toekent. ngt 79 65 Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het Nederlands Juristen blad van 16 december 1978, aflevering 44. De reproduktierechten zijn voorbehouden. 1. Voor een vooral technische en organisatorische uitvoerige uiteenzetting over de toepassing van microfototechnieken bij de Postcheque- en girodienst (PCGD) wordt verwezen naar het verslag van de lezing 'De toepassing van de microfotografie in de overheidsadministratie' van drs. K. D. Fleurke, hoofd commerciële zaken van de PCGD te 's-Gravenhage, welk verslag is gepubliceerd in het tijdschrift 'Overheidsdocumentatie' januari 1978, blzn. 118 t/m 125. 2. Mr. T. J. Dorhout Mees, Kort Begrip van het Nederlands Handelsrecht, vierde druk, blz. 26. 3. Zie de parlementaire geschiedenis van deze wet.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1979 | | pagina 11