Wel is het zo, dat ingevolge artikel 7 K het ook moge
lijk is dat de rechter aan iemands boekhouding be
wijskracht kan toekennen in diens voordeel.
4. Heden ten dage blijkt het tien jaar lang bewaren
van de originelen van de in artikel 6 K bedoelde be
scheiden hoogst bezwaarlijk voor degenen die een
bedrijf uitoefenen. Dit vooral in verband met de
steeds expansievere groei van aantal en omvang van
deze bescheiden. Tot vervanging van deze bescheiden
door microfilms ter oplossing van het steeds groter
wordende archiefprobleem durft men veelal niet over
te gaan. Dit omdat men in de eerste plaats niet weet
of - mede gelet op artikel 8 K vervanging van de
originele stukken door microfoto's geoorloofd is en
in de tweede plaats of de microfoto's bij mogelijke
rechtsgeschillen als gelijkwaardig of nagenoeg ge
lijkwaardig bewijsmiddel door de rechter zullen wor
den aanvaard.4
II. Bewijskracht van mechanische reprodukties
(fotokopieën, microfilm)
5. Ter inleiding van dit onderdeel wordt in het kort
een uiteenzetting gegeven omtrent de wettelijke rege
len in het BW betreffende het schriftelijke bewijs.
Hierbij zal voornamelijk aandacht worden geschon
ken aan de akten (authentieke akten, onderhandse
akten) en reprodukties daarvan.
Een ieder die beweert enig recht te hebben of zich be
roept op enig feit tot staving van zijn recht of tot
tegenspraak van eens anders recht, moet het bestaan
van dat recht of van dat feit bewijzen (artikel 1902
BW).
Eén der middelen waardoor men het volledig bewijs
kan leveren is het schriftelijk bewijs (artikel 1903
BW). Dit schriftelijk bewijs dient te geschieden door
authentieke of door onderhandse geschriften (artikel
1904 BW). De artikelen 1905 e.v. BW behandelen na
der wat onder voornoemde geschriften dient te wor
den gerekend en welke de bewijskracht daarvan is.
In het licht van deze verhandeling is vooral artikel
1925 BW van belang. Het bepaalt nl. dat de kracht
van een schriftelijk bewijs is gelegen in de oorspronke
lijke authentieke of onderhandse akte, dat is een
ondertekend geschrift opgemaakt om tot bewijs te
dienen en ten dienste gesteld van hem, te wiens be
hoeve het is opgemaakt. Afschriften verdienen slechts
geloof voor zover zij overeenstemmen met het oor
spronkelijke stuk, waarvan de vertoning steeds kan
worden gevorderd.
6. Wat nu ten aanzien van de bewijskracht van af
schriften van de oorspronkelijke akten, indien deze
akten niet meer aanwezig zijn? Immers, dit laatste zal
4. Prof. DrE. D. Hirsch Ballin, 'Authenticiteit en bewijskracht van voort
brengselen der reprografie, in het bijzonder van mikrokopieën', voordracht
gehouden vanwege het Nederlands Genootschap voor Document-reproduc
tie te Utrecht op26september 1963, gepubliceerd in Document Reproductie,
1963, no. 3/4, blz. 3.
toch meestal het geval zijn als men gaat microfilmen,
omdat men daarbij er vanuit dient te gaan dat de
originelen (kunnen worden vernietigd.
Artikel 1926 BW nu geeft een regeling indien de
oorspronkelijke titel niet meer aanwezig is. Daarbij
wordt bepaald dat afschriften door bepaalde personen
(openbare ambtenaren, rechters e.d.) met inachtne
ming van bepaalde voorwaarden opgemaakt, dezelf
de bewijskracht hebben als de oorspronkelijke stuk
ken. In de overige gevallen kunnen de afschriften
strekken tot een begin van bewijs door geschrift.
7. Uit het vorenstaande blijkt dus dat voor het leve
ren van een sluitend bewijs het overleggen van de
oorspronkelijke documenten noodzakelijk kan zijn.
En dit zeer zeker in die gevallen, waarin de wet aan
de afschriften niet dezelfde bewijskracht heeft toege
kend als aan de originelen en ten processe door één
der partijen de inhoud van een afschrift wordt betwist.
Alsdan zullen de originele stukken dienen te worden
geproduceerd.
Uit het bovenstaande, en met name uit artikel 1926
BW, blijkt ook dat voor het toekennen van (gelijke)
bewijskracht aan de afschriften, het van belang is door
wie en onder welke omstandigheden de afschriften
zijn opgemaakt en ondertekend.
8. In het volgende zal een uiteenzetting worden gege
ven, wat de bewijskracht is van afschriften, vervaar
digd in de vorm van fotokopieën (microfilm).
Blijkens een resolutie van 20 augustus 1949, nr. 5,
heeft de Minister van Financiën medegedeeld, dat zijn
ambtgenoot van Justitie op het standpunt staat dat
een door een notaris (voor eensluidend) getekende en
van zijn ambtszegel voorziene fotokopie van een akte
een afschrift is als bedoeld in artikel 40 van de Wet
op het Notarisambt. Dit afschrift heeft dus ingevolge
artikel 1926 BW dezelfde bewijskracht als het origi
neel. Echter, dit laatste is het gevolg van het feit dat
de fotokopie is voorzien van de door de notaris ge
tekende verklaring voor eensluidendheid. Gelet op
dit laatste is het technisch problematisch op welke wij
ze deze verklaring op een afschrift moet/kan worden
geplaatst, indien dit afschrift wordt vervaardigd in de
vorm van een microfilm.
Ten aanzien van fotokopieën van vonnissen kan wor
den gewezen op een arrest van de HR d.d. 26 juni
1962, NJ 1962, 482. In dit arrest nam de Hoge Raad
geen genoegen met een fotokopie van een vonnis van
de rechtbank, welke kopie niet 'voor conform' was
ondertekend.5
Hetgeen aan het slot onder 7 is opgemerkt is ook van
belang ten aanzien van de onderhandse akten: of de
bewijskracht van het afschrift gelijk is aan die van het
originele stuk is van de aldaar genoemde feiten af
hankelijk!
Alle andere geschriften, zijnde geen akten, hebben
5. Zie blz. 11 van het onder noot 4 genoemde artikel.
66
ngt 79