Ingenieursscripties
Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat,
Instrument en Waarborg, door Prof. nir. P. de Haan,
Mr. Th. G. Drupsteen, Mr. R. Fcrnhout.
Kluwer, Deventer, 1978.
Onlangs is een nieuw standaardwerk over het bestuurs
recht verschenen. De Haan neemt daarvan tweederden
voor zijn rekening, Drupsteen en Fernhout samen het
resterende. Gedrieën staan zij achter alle in het werk
geformuleerde opvattingen.
Lag voorheen bij bestuursrechtelijke beschouwingen de
nadruk op de verhouding tussen de burger en de over
heid en veelal in het bijzonder op de rechtsbescherming
van eerstgenoemde, bij De Haan c.s. spelen deze elemen
ten - onder de noemer Waarborg - niet meer de hoofd
rol. Zij worden door de beide co-auteurs behandeld na
dat De Haan een compacte instrumentele totaal-visie
heeft ontwikkeld. Hij voert instituten en methoden ten
tonele, bespreekt ze, critiseert ze, vermeldt de zienswijzen
van andere auteurs en laat zien in welke fase van ont
wikkeling het bestuursrecht verkeert. Er zijn vele vrijwel
onontgonnen terreinen, bijvoorbeeld terzake van de plan
ning, de wetgeving en de relatie van beide, de publiek
rechtelijke overeenkomsten en de hantering van privaat
rechtelijke overeenkomsten van overheidswege. De
auteurs signaleren ook wenselijke ontwikkelingen, bij
voorbeeld in de richting van administratieve rechtspraak
in aparte kamers bij de gewone rechter en een zekere
unificatie in het schadevergoedingsrecht (denk aan de
zorgvuldigheidsnorm en algemene beginselen van behoor
lijk bestuur, aan rechtmatige naast onrechtmatige over-
heidsdaden).
Al met al hebben wij nu een bijna 500 blz. tellend werk
ter beschikking, zowel geschikt om bij de lezer reeds
aanwezige bestuursrechtelijke kennis te systematiseren en
te corrigeren als om zich te laten meenemen op weg naar
toekomstig bestuursrecht. Het boek is ongeschikt voor
leken en voor beginnelingen. Tot deze categorieën be
horen de tegenwoordige geodeten gelukkig niet te wor
den gerekend! Mr. D. L. Rodrigues Lopes
M. F. Boode, 150 jaar rivierkaarten van Nederland.
Rijkswaterstaat-serie 30. Publikatie van de Meetkundige
Dienst, Delft, maart 1979.
Op 15 april 1829 werd het besluit genomen om een alge
mene kaart te maken van de grote rivieren in Nederland.
Deze kaart, die naar ik nu pas begrijp bedoeld is voor het
beheer van de rivieren, niet voor navigatie, wordt nog
steeds gemaakt, reden dus om een publikatie te wijden
aan de geschiedenis en aan de wijze van totstandkoming.
Het begon met de zgn. Goudriaankaart (1830-1864). Toen
deze kaart niet meer beviel volgde op initiatief van P.
Caland de eerste herziening (1873-1914). Bij de tweede
herziening (1909-1961) werd de kaartering verricht in het
stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, waarbij vanaf 1930
ook de fotogrammetrie werd toegepast. De kaart raakte
hierbij aanmerkelijk voller met details.
Vanaf 1963 kennen we de rivierkaart nieuwe stijl, op een
grotere schaal (1:5000 resp. 1:2000) en sterkere beperking
tot het winterbed van de rivier.
Boode behandelt in z'n studie uitvoerig de toegepaste
meettechnieken en de wijze van reproduktie - eerst steen
druk, nu lichtdruk. Kaarten die vroeger voor de eeuwig
heid gemaakt leken te worden - 9 drukgangen! - zijn nu
vervangen door eenvoudige, snel te herziene situatieteke
ningen.
De publikatie is geïllustreerd met een aantal foto's en
kaartfragmenten van de omgeving van slot Loevestein,
en geeft met de laatste ook een stukje militaire geschie
denis weer. René van der Schans
B. J. Beers
DIGITALE LANDSCHAPPEN
Samenvatting
Deze scriptie toont een methode met behulp waarvan het
mogelijk is landschappen in drie dimensies te simuleren. Aan
leiding tot het ontwerpen van deze methode was de consta
tering dat de in Nederland bestaande methoden van land-
schapskaartering geen direct beeld van de derde dimensie in
het landschap leveren. De derde dimensie kan in een simulatie
van een landschap echter van groot belang zijn voor het ont
werpen van een landschap, vooral indien het mogelijk is op
een eenvoudige manier wijzigingen aan te brengen.
Als eerste wordt ingegaan op de gegevens die ingewonnen
dienen te worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
gegevens met betrekking tot bomen, huizen en karakteristieke
lijnen. Van elk element uit deze klassen dient met een mini
mum aan in te winnen gegevens maximale informatie verkre
gen te worden.
Vervolgens worden behandeld de methoden waarmee de be
oogde landschapsgegevens ingewonnen kunnen worden. Ge
kozen wordt de conventionele luchtfotogrammetrie; deze
methode levert namelijk geen problemen ten aanzien van de
toegankelijkheid van de punten die gemeten dienen te worden.
Met het oog op de mogelijkheid wijzigingen in een simulatie
van een landschap aan te kunnen brengen wordt voor de pre
sentatie van landschapsbeelden een interactief grafisch com
putersysteem gebruikt, hoewel in de beschreven methode deze
mogelijkheid nog niet operationeel is.
In de scriptie wordt verder de verwerking van de ingewonnen
gegevens besproken. Deze verwerking komt neer op het gene
reren van invoer voor een interactief grafisch systeem, uit
gaande van de ingewonnen gegevens.
Een en ander wordt gedemonstreerd aan de hand van een prak
tisch voorbeeld van een gebied in de ruilverkaveling Aalten.
H. C. de Vries
DE PLANOLOGISCHE BESLUITVORMING OP NATIO
NAAL NIVEAU
Samenvatting
In deze scriptie zijn de resultaten neergelegd van een onder
zoek naar de planologische besluitvorming op rijksniveau.
Van belang daarvoor is in de eerste plaats de (wettelijke)
regeling van de procedure voor planologische kernbeslissin
gen. Wil een planologische kernbeslissing functioneel zijn,
dan zullen ook aan de inhoud daarvan eisen gesteld moeten
worden. Het vaststellen van een beleid is echter zinloos,
wanneer de uitvoering slecht geregeld is.
In de scriptie wordt dan ook uitgebreid ingegaan op de uit
werking van planologische kernbeslissingen (met name struc
tuurschema's). Aangezien deze uitwerking via twee lijnen
plaatsvindt, nl. de ruimtelijke facetlijn en de sectorale uit-
voeringslijn, dienen ruimtelijke planning en sectorale uitvoe
ring goed op elkaar aan te sluiten.
Enerzijds dienen de ruimtelijke plannen operationeler en
minder vrijblijvend te worden en anderzijds dienen sectorale
beleidsvoornemens een (tijdige) toetsing van de ruimtelijke
consequenties te ondergaan. Gekozen wordt voor de rechts
figuur van de operationale gebiedsaanwijzing, waarbij zoveel
mogelijk synchronisatie van beslissingen op het gebied van
bestemming, inrichting en beheer wordt nagestreefd.
84
ngt 79