verschenen boek „Verschanste Schoonheid" over
de historische vestingwerken van Nederland [13] is
een groot aantal kaarten opgenomen en ook hier
rijst de vraag: Hoe is dat uitgezet en opgemeten, wat
was het instrumentarium? In dit boek zien we op pa
gina 9 een afbeelding van de titelpagina van een in
1654 verschenen boek over de vestingbouw, hierop
zijn naast oorlogstuig diverse meetinstrumenten te
zien, waarvan sommige volkomen onbekend en on
begrijpelijk over komen.
Over instrumenten gesproken, wist u dat er een
schilderij bestaat dat alle aspecten van het meten, in
de ruimste zin van het woord, toont met duidelijke
afbeeldingen van het gebruikte instrumentarium?
Ik niet, deze kennis heb ik ook uit het boek van Ta
verne, daarin is een foto te zien van een schilderij,
toegeschreven aan Hendrick van Balen (1575-1632)
dat zich bevindt in het Museum of the History of
Science in Oxford.
Uit het voorgaande moge blijken dat we wel bekend
zijn met het resultaat van het werk van onze voor
gangers in de vorm van oude kaarten verkregen uit
opmetingen of aan de blijvende veranderingen aan
het landschap door uitzetwerkzaamheden bij stads
uitbreidingen, vestingbouw of, de nog niet genoem
de, vele droogleggingen, maar dat we weinig weten
over de meettechnieken, het hoogtemeten, de oriën
tering, de lengtemetingen, het instrumentarium, de
gebruikte rekenmethodes, enz., enz., enz.
In heel wat publikaties komt de landmeetkunde ter
sprake, maar de schrijvers zijn veelal niet deskundig
op geodetisch gebied, het zijn kartografen, geogra
fen, archivarissen, planologen, ik ben zelfs een pu-
blikatie van een geoloog tegen gekomen, het is dan
ook niet te verwonderen dat het accent van de studie
niet op het landmeetkundige aspect lag en daarom
slechts zijdelings behandeld werd.
Waarom heeft de landmeter, de geodeet, in Neder
land tot nog toe op een enkele uitzondering na zo
weinig studie gemaakt van het verleden, de historie
van zijn vakgebied?
We behoeven ons waarlijk niet te schamen voor de
bijdragen die in het verleden in de „Lage Landen"
geleverd zijn op het gebied van de landmeetkunde,
de geodesie, ook internationaal gezien niet.
Gemma Frisius, geboren in Dokkum, later hoog-
leraar in Leuven, was de eerste die het principe van
de driehoeksmeting beschreef, zij het dat deze be
perkt was tot een methode van voorwaartse snijding
gekoppeld aan een grafische tekenprocedure. Het
voorbeeld dat hij in deze in 1533 verschenen publi-
katie geeft (zie afb. 2) is weliswaar louter theoretisch
- het is onmogelijk om vanuit Brussel Middelburg
en Bergen op Zoom waar te nemen - maar het prin
cipe werd duidelijk beschreven.
Snellius was de eerste die de „echte" driehoeks
meting toepaste en de oplossing bedacht voor het
probleem van het naar hem genoemde Snelliuspunt.
Simon Stevin was de eerste, die het principe van het
tiendelige stelsel beschreef, hiervan werd al snel ge
bruik gemaakt in de landmeetkunde.
Ook op instrumenteel gebied hebben wij de nodige
bijdragen geleverd. De meetketting, de voorganger
van de meetband is hoogstwaarschijnlijk een Ne
derlandse vinding, want de eerste vermelding van
het gebruik is uit de Nederlanden afkomstig
1530).
De uitvinding van de lenzenkijker wordt toegeschre
ven aan Hans Lippershey of aan Zacharias Jansen,
beiden afkomstig uit Middelburg.
Huygens beschreef een automatisch waterpastoe
stel, belangwekkend is ook de publikatie, in het be-
Afb. 2 Het door Gemma Frisius gegeven voorbeeld van de
triangulatiemethode (1533).
St{
n«f.
ngt 79
79